Vervoeging van zürnen
Onbepaalde wijs (infinitief): zürnen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich zürne
- du zürnst
- er/sie/es zürnt
- wir zürnen
- ihr zürnt
- sie zürnen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik toorn
- jij toornt
- hij/zij/het toornt
- wij toornen
- jullie toornen
- zij toornen
Präteritum Indikativ
- ich zürnte
- du zürntest
- er/sie/es zürnte
- wir zürnten
- ihr zürntet
- sie zürnten
Onvoltooid verleden tijd
- ik toornde
- jij toornde
- hij/zij/het toornde
- wij toornden
- jullie toornden
- zij toornden
Perfekt Indikativ
- ich habe gezürnt
- du hast gezürnt
- er/sie/es hat gezürnt
- wir haben gezürnt
- ihr habt gezürnt
- sie haben gezürnt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getoornd
- jij hebt getoornd
- hij/zij/het heeft getoornd
- wij hebben getoornd
- jullie hebben getoornd
- zij hebben getoornd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gezürnt
- du hattest gezürnt
- er/sie/es hatte gezürnt
- wir hatten gezürnt
- ihr hattet gezürnt
- sie hatten gezürnt
Voltooid verleden tijd
- ik had getoornd
- jij had getoornd
- hij/zij/het had getoornd
- wij hadden getoornd
- jullie hadden getoornd
- zij hadden getoornd
Futur I Indikativ
- ich werde zürnen
- du wirst zürnen
- er/sie/es wird zürnen
- wir werden zürnen
- ihr werdet zürnen
- sie werden zürnen
Toekomende tijd I
- ik zal toornen
- jij zult toornen
- hij/zij/het zal toornen
- wij zullen toornen
- jullie zullen toornen
- zij zullen toornen
Futur II Indikativ
- ich werde gezürnt haben
- du wirst gezürnt haben
- er/sie/es wird gezürnt haben
- wir werden gezürnt haben
- ihr werdet gezürnt haben
- sie werden gezürnt haben
Toekomende tijd II
- ik zal getoornd hebben
- jij zult getoornd hebben
- hij/zij/het zal getoornd hebben
- wij zullen getoornd hebben
- jullie zullen getoornd hebben
- zij zullen getoornd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zürnen
- du würdest zürnen
- er/sie/es würde zürnen
- wir würden zürnen
- ihr würdet zürnen
- sie würden zürnen
Conditionalis I
- ik zou toornen
- jij zou toornen
- hij/zij/het zou toornen
- wij zouden toornen
- jullie zouden toornen
- zij zouden toornen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gezürnt haben
- du würdest gezürnt haben
- er/sie/es würde gezürnt haben
- wir würden gezürnt haben
- ihr würdet gezürnt haben
- sie würden gezürnt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben getoornd
- jij zou hebben getoornd
- hij/zij/het zou hebben getoornd
- wij zouden hebben getoornd
- jullie zouden hebben getoornd
- zij zouden hebben getoornd
Imperativ
- du zürn(e)
- ihr zürnt
Imperatief
- jij toorn
- jullie toornt