Vervoeging van disapprove
Onbepaalde wijs (infinitief): to disapprove
Engels
Nederlands
Present
- I disapprove
- you disapprove
- he/she/it disapproves
- we disapprove
- you disapprove
- they disapprove
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik desapprobeer
- jij desapprobeert
- hij/zij/het desapprobeert
- wij desapproberen
- jullie desapproberen
- zij desapproberen
Simple past
- I disapproved
- you disapproved
- he/she/it disapproved
- we disapproved
- you disapproved
- they disapproved
Onvoltooid verleden tijd
- ik desapprobeerde
- jij desapprobeerde
- hij/zij/het desapprobeerde
- wij desapprobeerden
- jullie desapprobeerden
- zij desapprobeerden
Present perfect
- I have disapproved
- you have disapproved
- he/she/it has disapproved
- we have disapproved
- you have disapproved
- they have disapproved
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedesapprobeerd
- jij hebt gedesapprobeerd
- hij/zij/het heeft gedesapprobeerd
- wij hebben gedesapprobeerd
- jullie hebben gedesapprobeerd
- zij hebben gedesapprobeerd
Past perfect
- I had disapproved
- you had disapproved
- he/she/it had disapproved
- we had disapproved
- you had disapproved
- they had disapproved
Voltooid verleden tijd
- ik had gedesapprobeerd
- jij had gedesapprobeerd
- hij/zij/het had gedesapprobeerd
- wij hadden gedesapprobeerd
- jullie hadden gedesapprobeerd
- zij hadden gedesapprobeerd
Future
- I will disapprove
- you will disapprove
- he/she/it will disapprove
- we will disapprove
- you will disapprove
- they will disapprove
Toekomende tijd I
- ik zal desapproberen
- jij zult desapproberen
- hij/zij/het zal desapproberen
- wij zullen desapproberen
- jullie zullen desapproberen
- zij zullen desapproberen
Future perfect
- I will have disapproved
- you will have disapproved
- he/she/it will have disapproved
- we will have disapproved
- you will have disapproved
- they will have disapproved
Toekomende tijd II
- ik zal gedesapprobeerd hebben
- jij zult gedesapprobeerd hebben
- hij/zij/het zal gedesapprobeerd hebben
- wij zullen gedesapprobeerd hebben
- jullie zullen gedesapprobeerd hebben
- zij zullen gedesapprobeerd hebben
Conditional present
- I would disapprove
- you would disapprove
- he/she/it would disapprove
- we would disapprove
- you would disapprove
- they would disapprove
Conditionalis I
- ik zou desapproberen
- jij zou desapproberen
- hij/zij/het zou desapproberen
- wij zouden desapproberen
- jullie zouden desapproberen
- zij zouden desapproberen
Conditional perfect
- I would have disapproved
- you would have disapproved
- he/she/it would have disapproved
- we would have disapproved
- you would have disapproved
- they would have disapproved
Conditionalis II
- ik zou hebben gedesapprobeerd
- jij zou hebben gedesapprobeerd
- hij/zij/het zou hebben gedesapprobeerd
- wij zouden hebben gedesapprobeerd
- jullie zouden hebben gedesapprobeerd
- zij zouden hebben gedesapprobeerd
Imperative
- you disapprove
- you disapprove
Imperatief
- jij desapprobeer
- jullie desapprobeert