Vervoeging van vary
Onbepaalde wijs (infinitief): to vary
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it varies
- they vary
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het fluctueert
- zij fluctueren
Simple past
- he/she/it varied
- they varied
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het fluctueerde
- zij fluctueerden
Present perfect
- he/she/it has varied
- they have varied
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gefluctueerd
- zij hebben gefluctueerd
Past perfect
- he/she/it had varied
- they had varied
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gefluctueerd
- zij hadden gefluctueerd
Future
- he/she/it will vary
- they will vary
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal fluctueren
- zij zult fluctueren
Future perfect
- he/she/it will have varied
- they will have varied
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gefluctueerd hebben
- zij zult gefluctueerd hebben
Conditional present
- he/she/it would vary
- they would vary
Conditionalis I
- hij/zij/het zal fluctueren
- zij zullen fluctueren
Conditional perfect
- he/she/it would have varied
- they would have varied
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gefluctueerd
- zij zullen hebben gefluctueerd