Engels

Nederlands

Present

  • I niggle
  • you niggle
  • he/she/it niggles
  • we niggle
  • you niggle
  • they niggle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kissebis
  • jij kissebist
  • hij/zij/het kissebist
  • wij kissebissen
  • jullie kissebissen
  • zij kissebissen

Simple past

  • I niggled
  • you niggled
  • he/she/it niggled
  • we niggled
  • you niggled
  • they niggled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kissebiste
  • jij kissebiste
  • hij/zij/het kissebiste
  • wij kissebisten
  • jullie kissebisten
  • zij kissebisten

Present perfect

  • I have niggled
  • you have niggled
  • he/she/it has niggled
  • we have niggled
  • you have niggled
  • they have niggled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekissebist
  • jij hebt gekissebist
  • hij/zij/het heeft gekissebist
  • wij hebben gekissebist
  • jullie hebben gekissebist
  • zij hebben gekissebist

Past perfect

  • I had niggled
  • you had niggled
  • he/she/it had niggled
  • we had niggled
  • you had niggled
  • they had niggled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekissebist
  • jij had gekissebist
  • hij/zij/het had gekissebist
  • wij hadden gekissebist
  • jullie hadden gekissebist
  • zij hadden gekissebist

Future

  • I will niggle
  • you will niggle
  • he/she/it will niggle
  • we will niggle
  • you will niggle
  • they will niggle

Toekomende tijd I

  • ik zal kissebissen
  • jij zult kissebissen
  • hij/zij/het zal kissebissen
  • wij zullen kissebissen
  • jullie zullen kissebissen
  • zij zullen kissebissen

Future perfect

  • I will have niggled
  • you will have niggled
  • he/she/it will have niggled
  • we will have niggled
  • you will have niggled
  • they will have niggled

Toekomende tijd II

  • ik zal gekissebist hebben
  • jij zult gekissebist hebben
  • hij/zij/het zal gekissebist hebben
  • wij zullen gekissebist hebben
  • jullie zullen gekissebist hebben
  • zij zullen gekissebist hebben

Conditional present

  • I would niggle
  • you would niggle
  • he/she/it would niggle
  • we would niggle
  • you would niggle
  • they would niggle

Conditionalis I

  • ik zou kissebissen
  • jij zou kissebissen
  • hij/zij/het zou kissebissen
  • wij zouden kissebissen
  • jullie zouden kissebissen
  • zij zouden kissebissen

Conditional perfect

  • I would have niggled
  • you would have niggled
  • he/she/it would have niggled
  • we would have niggled
  • you would have niggled
  • they would have niggled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekissebist
  • jij zou hebben gekissebist
  • hij/zij/het zou hebben gekissebist
  • wij zouden hebben gekissebist
  • jullie zouden hebben gekissebist
  • zij zouden hebben gekissebist

Imperative

  • you niggle
  • you niggle

Imperatief

  • jij kissebis
  • jullie kissebist

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van niggle