Vervoeging van idealize
Onbepaalde wijs (infinitief): to idealize
Engels
Nederlands
Present
- I idealize
- you idealize
- he/she/it idealizes
- we idealize
- you idealize
- they idealize
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik romantiseer
- jij romantiseert
- hij/zij/het romantiseert
- wij romantiseren
- jullie romantiseren
- zij romantiseren
Simple past
- I idealized
- you idealized
- he/she/it idealized
- we idealized
- you idealized
- they idealized
Onvoltooid verleden tijd
- ik romantiseerde
- jij romantiseerde
- hij/zij/het romantiseerde
- wij romantiseerden
- jullie romantiseerden
- zij romantiseerden
Present perfect
- I have idealized
- you have idealized
- he/she/it has idealized
- we have idealized
- you have idealized
- they have idealized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geromantiseerd
- jij hebt geromantiseerd
- hij/zij/het heeft geromantiseerd
- wij hebben geromantiseerd
- jullie hebben geromantiseerd
- zij hebben geromantiseerd
Past perfect
- I had idealized
- you had idealized
- he/she/it had idealized
- we had idealized
- you had idealized
- they had idealized
Voltooid verleden tijd
- ik had geromantiseerd
- jij had geromantiseerd
- hij/zij/het had geromantiseerd
- wij hadden geromantiseerd
- jullie hadden geromantiseerd
- zij hadden geromantiseerd
Future
- I will idealize
- you will idealize
- he/she/it will idealize
- we will idealize
- you will idealize
- they will idealize
Toekomende tijd I
- ik zal romantiseren
- jij zult romantiseren
- hij/zij/het zal romantiseren
- wij zullen romantiseren
- jullie zullen romantiseren
- zij zullen romantiseren
Future perfect
- I will have idealized
- you will have idealized
- he/she/it will have idealized
- we will have idealized
- you will have idealized
- they will have idealized
Toekomende tijd II
- ik zal geromantiseerd hebben
- jij zult geromantiseerd hebben
- hij/zij/het zal geromantiseerd hebben
- wij zullen geromantiseerd hebben
- jullie zullen geromantiseerd hebben
- zij zullen geromantiseerd hebben
Conditional present
- I would idealize
- you would idealize
- he/she/it would idealize
- we would idealize
- you would idealize
- they would idealize
Conditionalis I
- ik zou romantiseren
- jij zou romantiseren
- hij/zij/het zou romantiseren
- wij zouden romantiseren
- jullie zouden romantiseren
- zij zouden romantiseren
Conditional perfect
- I would have idealized
- you would have idealized
- he/she/it would have idealized
- we would have idealized
- you would have idealized
- they would have idealized
Conditionalis II
- ik zou hebben geromantiseerd
- jij zou hebben geromantiseerd
- hij/zij/het zou hebben geromantiseerd
- wij zouden hebben geromantiseerd
- jullie zouden hebben geromantiseerd
- zij zouden hebben geromantiseerd
Imperative
- you idealize
- you idealize
Imperatief
- jij romantiseer
- jullie romantiseert