Vervoeging van leach
Onbepaalde wijs (infinitief): to leach
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it leaches
- they leach
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het siepelt
- zij siepelen
Simple past
- he/she/it leached
- they leached
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het siepelde
- zij siepelden
Present perfect
- he/she/it has leached
- they have leached
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is gesiepeld
- zij zijn gesiepeld
Past perfect
- he/she/it had leached
- they had leached
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was gesiepeld
- zij waren gesiepeld
Future
- he/she/it will leach
- they will leach
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal siepelen
- zij zult siepelen
Future perfect
- he/she/it will have leached
- they will have leached
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gesiepeld zijn
- zij zult gesiepeld zijn
Conditional present
- he/she/it would leach
- they would leach
Conditionalis I
- hij/zij/het zal siepelen
- zij zullen siepelen
Conditional perfect
- he/she/it would have leached
- they would have leached
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn gesiepeld
- zij zullen zijn gesiepeld