Engels

Nederlands

Present

  • I conclude
  • you conclude
  • he/she/it concludes
  • we conclude
  • you conclude
  • they conclude

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik raak uit
  • jij raakt uit
  • hij/zij/het raakt uit
  • wij raken uit
  • jullie raken uit
  • zij raken uit

Simple past

  • I concluded
  • you concluded
  • he/she/it concluded
  • we concluded
  • you concluded
  • they concluded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik raakte uit
  • jij raakte uit
  • hij/zij/het raakte uit
  • wij raakten uit
  • jullie raakten uit
  • zij raakten uit

Present perfect

  • I have concluded
  • you have concluded
  • he/she/it has concluded
  • we have concluded
  • you have concluded
  • they have concluded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben uitgeraakt
  • jij bent uitgeraakt
  • hij/zij/het is uitgeraakt
  • wij zijn uitgeraakt
  • jullie zijn uitgeraakt
  • zij zijn uitgeraakt

Past perfect

  • I had concluded
  • you had concluded
  • he/she/it had concluded
  • we had concluded
  • you had concluded
  • they had concluded

Voltooid verleden tijd

  • ik was uitgeraakt
  • jij was uitgeraakt
  • hij/zij/het was uitgeraakt
  • wij waren uitgeraakt
  • jullie waren uitgeraakt
  • zij waren uitgeraakt

Future

  • I will conclude
  • you will conclude
  • he/she/it will conclude
  • we will conclude
  • you will conclude
  • they will conclude

Toekomende tijd I

  • ik zal uitraken
  • jij zult uitraken
  • hij/zij/het zal uitraken
  • wij zullen uitraken
  • jullie zullen uitraken
  • zij zullen uitraken

Future perfect

  • I will have concluded
  • you will have concluded
  • he/she/it will have concluded
  • we will have concluded
  • you will have concluded
  • they will have concluded

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeraakt zijn
  • jij zult uitgeraakt zijn
  • hij/zij/het zal uitgeraakt zijn
  • wij zullen uitgeraakt zijn
  • jullie zullen uitgeraakt zijn
  • zij zullen uitgeraakt zijn

Conditional present

  • I would conclude
  • you would conclude
  • he/she/it would conclude
  • we would conclude
  • you would conclude
  • they would conclude

Conditionalis I

  • ik zou uitraken
  • jij zou uitraken
  • hij/zij/het zou uitraken
  • wij zouden uitraken
  • jullie zouden uitraken
  • zij zouden uitraken

Conditional perfect

  • I would have concluded
  • you would have concluded
  • he/she/it would have concluded
  • we would have concluded
  • you would have concluded
  • they would have concluded

Conditionalis II

  • ik zou zijn uitgeraakt
  • jij zou zijn uitgeraakt
  • hij/zij/het zou zijn uitgeraakt
  • wij zouden zijn uitgeraakt
  • jullie zouden zijn uitgeraakt
  • zij zouden zijn uitgeraakt

Imperative

  • you conclude
  • you conclude

Imperatief

  • jij raak uit
  • jullie raakt uit

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van conclude