Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it feeds
  • they feed

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het vetweidt
  • zij vetweiden

Simple past

  • he/she/it fed
  • they fed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het vetweidde
  • zij vetweidden

Present perfect

  • he/she/it has fed
  • they have fed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gevetweid
  • zij hebben gevetweid

Past perfect

  • he/she/it had fed
  • they had fed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gevetweid
  • zij hadden gevetweid

Future

  • he/she/it will feed
  • they will feed

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal vetweiden
  • zij zult vetweiden

Future perfect

  • he/she/it will have fed
  • they will have fed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gevetweid hebben
  • zij zult gevetweid hebben

Conditional present

  • he/she/it would feed
  • they would feed

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal vetweiden
  • zij zullen vetweiden

Conditional perfect

  • he/she/it would have fed
  • they would have fed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gevetweid
  • zij zullen hebben gevetweid

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van feed