Vervoeging van lecture

Engels

Nederlands

Present

  • I lecture
  • you lecture
  • he/she/it lectures
  • we lecture
  • you lecture
  • they lecture

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scheld
  • jij scheldt
  • hij/zij/het scheldt
  • wij schelden
  • jullie schelden
  • zij schelden

Simple past

  • I lectured
  • you lectured
  • he/she/it lectured
  • we lectured
  • you lectured
  • they lectured

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schold
  • jij schold
  • hij/zij/het schold
  • wij scholden
  • jullie scholden
  • zij scholden

Present perfect

  • I have lectured
  • you have lectured
  • he/she/it has lectured
  • we have lectured
  • you have lectured
  • they have lectured

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gescholden
  • jij hebt gescholden
  • hij/zij/het heeft gescholden
  • wij hebben gescholden
  • jullie hebben gescholden
  • zij hebben gescholden

Past perfect

  • I had lectured
  • you had lectured
  • he/she/it had lectured
  • we had lectured
  • you had lectured
  • they had lectured

Voltooid verleden tijd

  • ik had gescholden
  • jij had gescholden
  • hij/zij/het had gescholden
  • wij hadden gescholden
  • jullie hadden gescholden
  • zij hadden gescholden

Future

  • I will lecture
  • you will lecture
  • he/she/it will lecture
  • we will lecture
  • you will lecture
  • they will lecture

Toekomende tijd I

  • ik zal schelden
  • jij zult schelden
  • hij/zij/het zal schelden
  • wij zullen schelden
  • jullie zullen schelden
  • zij zullen schelden

Future perfect

  • I will have lectured
  • you will have lectured
  • he/she/it will have lectured
  • we will have lectured
  • you will have lectured
  • they will have lectured

Toekomende tijd II

  • ik zal gescholden hebben
  • jij zult gescholden hebben
  • hij/zij/het zal gescholden hebben
  • wij zullen gescholden hebben
  • jullie zullen gescholden hebben
  • zij zullen gescholden hebben

Conditional present

  • I would lecture
  • you would lecture
  • he/she/it would lecture
  • we would lecture
  • you would lecture
  • they would lecture

Conditionalis I

  • ik zou schelden
  • jij zou schelden
  • hij/zij/het zou schelden
  • wij zouden schelden
  • jullie zouden schelden
  • zij zouden schelden

Conditional perfect

  • I would have lectured
  • you would have lectured
  • he/she/it would have lectured
  • we would have lectured
  • you would have lectured
  • they would have lectured

Conditionalis II

  • ik zou hebben gescholden
  • jij zou hebben gescholden
  • hij/zij/het zou hebben gescholden
  • wij zouden hebben gescholden
  • jullie zouden hebben gescholden
  • zij zouden hebben gescholden

Imperative

  • you lecture
  • you lecture

Imperatief

  • jij scheld
  • jullie scheldt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van lecture