Vervoeging van fundar
Onbepaalde wijs (infinitief): fundar
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo fundo
- tú fundas
- él/ella funda
- nosotros fundamos
- vosotros fundáis
- ellos/ellas fundan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik baseer
- jij baseert
- hij/zij/het baseert
- wij baseren
- jullie baseren
- zij baseren
Indefinido
- yo fundé
- tú fundaste
- él/ella fundó
- nosotros fundamos
- vosotros fundasteis
- ellos/ellas fundaron
Onvoltooid verleden tijd
- ik baseerde
- jij baseerde
- hij/zij/het baseerde
- wij baseerden
- jullie baseerden
- zij baseerden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he fundado
- tú has fundado
- él/ella ha fundado
- nosotros hemos fundado
- vosotros habéis fundado
- ellos/ellas han fundado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebaseerd
- jij hebt gebaseerd
- hij/zij/het heeft gebaseerd
- wij hebben gebaseerd
- jullie hebben gebaseerd
- zij hebben gebaseerd
Pluscuamperfecto
- yo había fundado
- tú habías fundado
- él/ella había fundado
- nosotros habíamos fundado
- vosotros habíais fundado
- ellos/ellas habían fundado
Voltooid verleden tijd
- ik had gebaseerd
- jij had gebaseerd
- hij/zij/het had gebaseerd
- wij hadden gebaseerd
- jullie hadden gebaseerd
- zij hadden gebaseerd
Futuro I
- yo fundaré
- tú fundarás
- él/ella fundará
- nosotros fundaremos
- vosotros fundaréis
- ellos/ellas fundarán
Toekomende tijd I
- ik zal baseren
- jij zult baseren
- hij/zij/het zal baseren
- wij zullen baseren
- jullie zullen baseren
- zij zullen baseren
Futuro perfecto
- yo habré fundado
- tú habrás fundado
- él/ella habrá fundado
- nosotros habremos fundado
- vosotros habréis fundado
- ellos/ellas habrán fundado
Toekomende tijd II
- ik zal gebaseerd hebben
- jij zult gebaseerd hebben
- hij/zij/het zal gebaseerd hebben
- wij zullen gebaseerd hebben
- jullie zullen gebaseerd hebben
- zij zullen gebaseerd hebben
Condicional
- yo fundaría
- tú fundarías
- él/ella fundaría
- nosotros fundaríamos
- vosotros fundaríais
- ellos/ellas fundarían
Conditionalis I
- ik zou baseren
- jij zou baseren
- hij/zij/het zou baseren
- wij zouden baseren
- jullie zouden baseren
- zij zouden baseren
Condicional perfecto
- yo habría fundado
- tú habrías fundado
- él/ella habría fundado
- nosotros habríamos fundado
- vosotros habríais fundado
- ellos/ellas habrían fundado
Conditionalis II
- ik zou hebben gebaseerd
- jij zou hebben gebaseerd
- hij/zij/het zou hebben gebaseerd
- wij zouden hebben gebaseerd
- jullie zouden hebben gebaseerd
- zij zouden hebben gebaseerd
Imperativo presente
- tú funda
- vosotros fundad
Imperatief
- jij baseer
- jullie baseert