Vervoeging van aceptar
Onbepaalde wijs (infinitief): aceptar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo acepto
 - tú aceptas
 - él/ella acepta
 - nosotros aceptamos
 - vosotros aceptáis
 - ellos/ellas aceptan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik accepteer
 - jij accepteert
 - hij/zij/het accepteert
 - wij accepteren
 - jullie accepteren
 - zij accepteren
 
Indefinido
- yo acepté
 - tú aceptaste
 - él/ella aceptó
 - nosotros aceptamos
 - vosotros aceptasteis
 - ellos/ellas aceptaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik accepteerde
 - jij accepteerde
 - hij/zij/het accepteerde
 - wij accepteerden
 - jullie accepteerden
 - zij accepteerden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aceptado
 - tú has aceptado
 - él/ella ha aceptado
 - nosotros hemos aceptado
 - vosotros habéis aceptado
 - ellos/ellas han aceptado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaccepteerd
 - jij hebt geaccepteerd
 - hij/zij/het heeft geaccepteerd
 - wij hebben geaccepteerd
 - jullie hebben geaccepteerd
 - zij hebben geaccepteerd
 
Pluscuamperfecto
- yo había aceptado
 - tú habías aceptado
 - él/ella había aceptado
 - nosotros habíamos aceptado
 - vosotros habíais aceptado
 - ellos/ellas habían aceptado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geaccepteerd
 - jij had geaccepteerd
 - hij/zij/het had geaccepteerd
 - wij hadden geaccepteerd
 - jullie hadden geaccepteerd
 - zij hadden geaccepteerd
 
Futuro I
- yo aceptaré
 - tú aceptarás
 - él/ella aceptará
 - nosotros aceptaremos
 - vosotros aceptaréis
 - ellos/ellas aceptarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal accepteren
 - jij zult accepteren
 - hij/zij/het zal accepteren
 - wij zullen accepteren
 - jullie zullen accepteren
 - zij zullen accepteren
 
Futuro perfecto
- yo habré aceptado
 - tú habrás aceptado
 - él/ella habrá aceptado
 - nosotros habremos aceptado
 - vosotros habréis aceptado
 - ellos/ellas habrán aceptado
 
Toekomende tijd II
- ik zal geaccepteerd hebben
 - jij zult geaccepteerd hebben
 - hij/zij/het zal geaccepteerd hebben
 - wij zullen geaccepteerd hebben
 - jullie zullen geaccepteerd hebben
 - zij zullen geaccepteerd hebben
 
Condicional
- yo aceptaría
 - tú aceptarías
 - él/ella aceptaría
 - nosotros aceptaríamos
 - vosotros aceptaríais
 - ellos/ellas aceptarían
 
Conditionalis I
- ik zou accepteren
 - jij zou accepteren
 - hij/zij/het zou accepteren
 - wij zouden accepteren
 - jullie zouden accepteren
 - zij zouden accepteren
 
Condicional perfecto
- yo habría aceptado
 - tú habrías aceptado
 - él/ella habría aceptado
 - nosotros habríamos aceptado
 - vosotros habríais aceptado
 - ellos/ellas habrían aceptado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geaccepteerd
 - jij zou hebben geaccepteerd
 - hij/zij/het zou hebben geaccepteerd
 - wij zouden hebben geaccepteerd
 - jullie zouden hebben geaccepteerd
 - zij zouden hebben geaccepteerd
 
Imperativo presente
- tú acepta
 - vosotros aceptad
 
Imperatief
- jij accepteer
 - jullie accepteert