Vervoeging van alimentar
Onbepaalde wijs (infinitief): alimentar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo alimento
 - tú alimentas
 - él/ella alimenta
 - nosotros alimentamos
 - vosotros alimentáis
 - ellos/ellas alimentan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik voed
 - jij voedt
 - hij/zij/het voedt
 - wij voeden
 - jullie voeden
 - zij voeden
 
Indefinido
- yo alimenté
 - tú alimentaste
 - él/ella alimentó
 - nosotros alimentamos
 - vosotros alimentasteis
 - ellos/ellas alimentaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik voedde
 - jij voedde
 - hij/zij/het voedde
 - wij voedden
 - jullie voedden
 - zij voedden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he alimentado
 - tú has alimentado
 - él/ella ha alimentado
 - nosotros hemos alimentado
 - vosotros habéis alimentado
 - ellos/ellas han alimentado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevoed
 - jij hebt gevoed
 - hij/zij/het heeft gevoed
 - wij hebben gevoed
 - jullie hebben gevoed
 - zij hebben gevoed
 
Pluscuamperfecto
- yo había alimentado
 - tú habías alimentado
 - él/ella había alimentado
 - nosotros habíamos alimentado
 - vosotros habíais alimentado
 - ellos/ellas habían alimentado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gevoed
 - jij had gevoed
 - hij/zij/het had gevoed
 - wij hadden gevoed
 - jullie hadden gevoed
 - zij hadden gevoed
 
Futuro I
- yo alimentaré
 - tú alimentarás
 - él/ella alimentará
 - nosotros alimentaremos
 - vosotros alimentaréis
 - ellos/ellas alimentarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal voeden
 - jij zult voeden
 - hij/zij/het zal voeden
 - wij zullen voeden
 - jullie zullen voeden
 - zij zullen voeden
 
Futuro perfecto
- yo habré alimentado
 - tú habrás alimentado
 - él/ella habrá alimentado
 - nosotros habremos alimentado
 - vosotros habréis alimentado
 - ellos/ellas habrán alimentado
 
Toekomende tijd II
- ik zal gevoed hebben
 - jij zult gevoed hebben
 - hij/zij/het zal gevoed hebben
 - wij zullen gevoed hebben
 - jullie zullen gevoed hebben
 - zij zullen gevoed hebben
 
Condicional
- yo alimentaría
 - tú alimentarías
 - él/ella alimentaría
 - nosotros alimentaríamos
 - vosotros alimentaríais
 - ellos/ellas alimentarían
 
Conditionalis I
- ik zou voeden
 - jij zou voeden
 - hij/zij/het zou voeden
 - wij zouden voeden
 - jullie zouden voeden
 - zij zouden voeden
 
Condicional perfecto
- yo habría alimentado
 - tú habrías alimentado
 - él/ella habría alimentado
 - nosotros habríamos alimentado
 - vosotros habríais alimentado
 - ellos/ellas habrían alimentado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gevoed
 - jij zou hebben gevoed
 - hij/zij/het zou hebben gevoed
 - wij zouden hebben gevoed
 - jullie zouden hebben gevoed
 - zij zouden hebben gevoed
 
Imperativo presente
- tú alimenta
 - vosotros alimentad
 
Imperatief
- jij voed
 - jullie voedt