Vervoeging van centellear
Onbepaalde wijs (infinitief): centellear
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- él/ella centellea
 - ellos/ellas centellean
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het flikkert
 - zij flikkeren
 
Indefinido
- él/ella centelleó
 - ellos/ellas centellearon
 
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het flikkerde
 - zij flikkerden
 
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha centelleado
 - ellos/ellas han centelleado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geflikkerd
 - zij hebben geflikkerd
 
Pluscuamperfecto
- él/ella había centelleado
 - ellos/ellas habían centelleado
 
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geflikkerd
 - zij hadden geflikkerd
 
Futuro I
- él/ella centelleará
 - ellos/ellas centellearán
 
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal flikkeren
 - zij zullen flikkeren
 
Futuro perfecto
- él/ella habrá centelleado
 - ellos/ellas habrán centelleado
 
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geflikkerd hebben
 - zij zullen geflikkerd hebben
 
Condicional
- él/ella centellearía
 - ellos/ellas centellearían
 
Conditionalis I
- hij/zij/het zou flikkeren
 - zij zouden flikkeren
 
Condicional perfecto
- él/ella habría centelleado
 - ellos/ellas habrían centelleado
 
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben geflikkerd
 - zij zouden hebben geflikkerd