Vervoeging van criticar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo critico
  • criticas
  • él/ella critica
  • nosotros criticamos
  • vosotros criticáis
  • ellos/ellas critican

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beoordeel
  • jij beoordeelt
  • hij/zij/het beoordeelt
  • wij beoordelen
  • jullie beoordelen
  • zij beoordelen

Indefinido

  • yo critiqué
  • criticaste
  • él/ella criticó
  • nosotros criticamos
  • vosotros criticasteis
  • ellos/ellas criticaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beoordeelde
  • jij beoordeelde
  • hij/zij/het beoordeelde
  • wij beoordeelden
  • jullie beoordeelden
  • zij beoordeelden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he criticado
  • has criticado
  • él/ella ha criticado
  • nosotros hemos criticado
  • vosotros habéis criticado
  • ellos/ellas han criticado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beoordeeld
  • jij hebt beoordeeld
  • hij/zij/het heeft beoordeeld
  • wij hebben beoordeeld
  • jullie hebben beoordeeld
  • zij hebben beoordeeld

Pluscuamperfecto

  • yo había criticado
  • habías criticado
  • él/ella había criticado
  • nosotros habíamos criticado
  • vosotros habíais criticado
  • ellos/ellas habían criticado

Voltooid verleden tijd

  • ik had beoordeeld
  • jij had beoordeeld
  • hij/zij/het had beoordeeld
  • wij hadden beoordeeld
  • jullie hadden beoordeeld
  • zij hadden beoordeeld

Futuro I

  • yo criticaré
  • criticarás
  • él/ella criticará
  • nosotros criticaremos
  • vosotros criticaréis
  • ellos/ellas criticarán

Toekomende tijd I

  • ik zal beoordelen
  • jij zult beoordelen
  • hij/zij/het zal beoordelen
  • wij zullen beoordelen
  • jullie zullen beoordelen
  • zij zullen beoordelen

Futuro perfecto

  • yo habré criticado
  • habrás criticado
  • él/ella habrá criticado
  • nosotros habremos criticado
  • vosotros habréis criticado
  • ellos/ellas habrán criticado

Toekomende tijd II

  • ik zal beoordeeld hebben
  • jij zult beoordeeld hebben
  • hij/zij/het zal beoordeeld hebben
  • wij zullen beoordeeld hebben
  • jullie zullen beoordeeld hebben
  • zij zullen beoordeeld hebben

Condicional

  • yo criticaría
  • criticarías
  • él/ella criticaría
  • nosotros criticaríamos
  • vosotros criticaríais
  • ellos/ellas criticarían

Conditionalis I

  • ik zou beoordelen
  • jij zou beoordelen
  • hij/zij/het zou beoordelen
  • wij zouden beoordelen
  • jullie zouden beoordelen
  • zij zouden beoordelen

Condicional perfecto

  • yo habría criticado
  • habrías criticado
  • él/ella habría criticado
  • nosotros habríamos criticado
  • vosotros habríais criticado
  • ellos/ellas habrían criticado

Conditionalis II

  • ik zou hebben beoordeeld
  • jij zou hebben beoordeeld
  • hij/zij/het zou hebben beoordeeld
  • wij zouden hebben beoordeeld
  • jullie zouden hebben beoordeeld
  • zij zouden hebben beoordeeld

Imperativo presente

  • critica
  • vosotros criticad

Imperatief

  • jij beoordeel
  • jullie beoordeelt