Vervoeging van embaucar
Onbepaalde wijs (infinitief): embaucar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo embauco
 - tú embaucas
 - él/ella embauca
 - nosotros embaucamos
 - vosotros embaucáis
 - ellos/ellas embaucan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fleem
 - jij fleemt
 - hij/zij/het fleemt
 - wij flemen
 - jullie flemen
 - zij flemen
 
Indefinido
- yo embauqué
 - tú embaucaste
 - él/ella embaucó
 - nosotros embaucamos
 - vosotros embaucasteis
 - ellos/ellas embaucaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik fleemde
 - jij fleemde
 - hij/zij/het fleemde
 - wij fleemden
 - jullie fleemden
 - zij fleemden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he embaucado
 - tú has embaucado
 - él/ella ha embaucado
 - nosotros hemos embaucado
 - vosotros habéis embaucado
 - ellos/ellas han embaucado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefleemd
 - jij hebt gefleemd
 - hij/zij/het heeft gefleemd
 - wij hebben gefleemd
 - jullie hebben gefleemd
 - zij hebben gefleemd
 
Pluscuamperfecto
- yo había embaucado
 - tú habías embaucado
 - él/ella había embaucado
 - nosotros habíamos embaucado
 - vosotros habíais embaucado
 - ellos/ellas habían embaucado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gefleemd
 - jij had gefleemd
 - hij/zij/het had gefleemd
 - wij hadden gefleemd
 - jullie hadden gefleemd
 - zij hadden gefleemd
 
Futuro I
- yo embaucaré
 - tú embaucarás
 - él/ella embaucará
 - nosotros embaucaremos
 - vosotros embaucaréis
 - ellos/ellas embaucarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal flemen
 - jij zult flemen
 - hij/zij/het zal flemen
 - wij zullen flemen
 - jullie zullen flemen
 - zij zullen flemen
 
Futuro perfecto
- yo habré embaucado
 - tú habrás embaucado
 - él/ella habrá embaucado
 - nosotros habremos embaucado
 - vosotros habréis embaucado
 - ellos/ellas habrán embaucado
 
Toekomende tijd II
- ik zal gefleemd hebben
 - jij zult gefleemd hebben
 - hij/zij/het zal gefleemd hebben
 - wij zullen gefleemd hebben
 - jullie zullen gefleemd hebben
 - zij zullen gefleemd hebben
 
Condicional
- yo embaucaría
 - tú embaucarías
 - él/ella embaucaría
 - nosotros embaucaríamos
 - vosotros embaucaríais
 - ellos/ellas embaucarían
 
Conditionalis I
- ik zou flemen
 - jij zou flemen
 - hij/zij/het zou flemen
 - wij zouden flemen
 - jullie zouden flemen
 - zij zouden flemen
 
Condicional perfecto
- yo habría embaucado
 - tú habrías embaucado
 - él/ella habría embaucado
 - nosotros habríamos embaucado
 - vosotros habríais embaucado
 - ellos/ellas habrían embaucado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gefleemd
 - jij zou hebben gefleemd
 - hij/zij/het zou hebben gefleemd
 - wij zouden hebben gefleemd
 - jullie zouden hebben gefleemd
 - zij zouden hebben gefleemd
 
Imperativo presente
- tú embauca
 - vosotros embaucad
 
Imperatief
- jij fleem
 - jullie fleemt