Vervoeging van gorjear
Onbepaalde wijs (infinitief): gorjear
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo gorjeo
 - tú gorjeas
 - él/ella gorjea
 - nosotros gorjeamos
 - vosotros gorjeáis
 - ellos/ellas gorjean
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kwetter
 - jij kwettert
 - hij/zij/het kwettert
 - wij kwetteren
 - jullie kwetteren
 - zij kwetteren
 
Indefinido
- yo gorjeé
 - tú gorjeaste
 - él/ella gorjeó
 - nosotros gorjeamos
 - vosotros gorjeasteis
 - ellos/ellas gorjearon
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwetterde
 - jij kwetterde
 - hij/zij/het kwetterde
 - wij kwetterden
 - jullie kwetterden
 - zij kwetterden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he gorjeado
 - tú has gorjeado
 - él/ella ha gorjeado
 - nosotros hemos gorjeado
 - vosotros habéis gorjeado
 - ellos/ellas han gorjeado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekwetterd
 - jij hebt gekwetterd
 - hij/zij/het heeft gekwetterd
 - wij hebben gekwetterd
 - jullie hebben gekwetterd
 - zij hebben gekwetterd
 
Pluscuamperfecto
- yo había gorjeado
 - tú habías gorjeado
 - él/ella había gorjeado
 - nosotros habíamos gorjeado
 - vosotros habíais gorjeado
 - ellos/ellas habían gorjeado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gekwetterd
 - jij had gekwetterd
 - hij/zij/het had gekwetterd
 - wij hadden gekwetterd
 - jullie hadden gekwetterd
 - zij hadden gekwetterd
 
Futuro I
- yo gorjearé
 - tú gorjearás
 - él/ella gorjeará
 - nosotros gorjearemos
 - vosotros gorjearéis
 - ellos/ellas gorjearán
 
Toekomende tijd I
- ik zal kwetteren
 - jij zult kwetteren
 - hij/zij/het zal kwetteren
 - wij zullen kwetteren
 - jullie zullen kwetteren
 - zij zullen kwetteren
 
Futuro perfecto
- yo habré gorjeado
 - tú habrás gorjeado
 - él/ella habrá gorjeado
 - nosotros habremos gorjeado
 - vosotros habréis gorjeado
 - ellos/ellas habrán gorjeado
 
Toekomende tijd II
- ik zal gekwetterd hebben
 - jij zult gekwetterd hebben
 - hij/zij/het zal gekwetterd hebben
 - wij zullen gekwetterd hebben
 - jullie zullen gekwetterd hebben
 - zij zullen gekwetterd hebben
 
Condicional
- yo gorjearía
 - tú gorjearías
 - él/ella gorjearía
 - nosotros gorjearíamos
 - vosotros gorjearíais
 - ellos/ellas gorjearían
 
Conditionalis I
- ik zou kwetteren
 - jij zou kwetteren
 - hij/zij/het zou kwetteren
 - wij zouden kwetteren
 - jullie zouden kwetteren
 - zij zouden kwetteren
 
Condicional perfecto
- yo habría gorjeado
 - tú habrías gorjeado
 - él/ella habría gorjeado
 - nosotros habríamos gorjeado
 - vosotros habríais gorjeado
 - ellos/ellas habrían gorjeado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gekwetterd
 - jij zou hebben gekwetterd
 - hij/zij/het zou hebben gekwetterd
 - wij zouden hebben gekwetterd
 - jullie zouden hebben gekwetterd
 - zij zouden hebben gekwetterd
 
Imperativo presente
- tú gorjea
 - vosotros gorjead
 
Imperatief
- jij kwetter
 - jullie kwettert