Vervoeging van intentar

Spaans

Nederlands

Indicativo presente

  • yo intento
  • intentas
  • él/ella intenta
  • nosotros intentamos
  • vosotros intentáis
  • ellos/ellas intentan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voor
  • jij hebt voor
  • hij/zij/het heeft voor
  • wij hebben voor
  • jullie hebben voor
  • zij hebben voor

Indefinido

  • yo intenté
  • intentaste
  • él/ella intentó
  • nosotros intentamos
  • vosotros intentasteis
  • ellos/ellas intentaron

Onvoltooid verleden tijd

  • ik had voor
  • jij had voor
  • hij/zij/het had voor
  • wij hadden voor
  • jullie hadden voor
  • zij hadden voor

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he intentado
  • has intentado
  • él/ella ha intentado
  • nosotros hemos intentado
  • vosotros habéis intentado
  • ellos/ellas han intentado

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorgehad
  • jij hebt voorgehad
  • hij/zij/het heeft voorgehad
  • wij hebben voorgehad
  • jullie hebben voorgehad
  • zij hebben voorgehad

Pluscuamperfecto

  • yo había intentado
  • habías intentado
  • él/ella había intentado
  • nosotros habíamos intentado
  • vosotros habíais intentado
  • ellos/ellas habían intentado

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorgehad
  • jij had voorgehad
  • hij/zij/het had voorgehad
  • wij hadden voorgehad
  • jullie hadden voorgehad
  • zij hadden voorgehad

Futuro I

  • yo intentaré
  • intentarás
  • él/ella intentará
  • nosotros intentaremos
  • vosotros intentaréis
  • ellos/ellas intentarán

Toekomende tijd I

  • ik zal voorhebben
  • jij zult voorhebben
  • hij/zij/het zal voorhebben
  • wij zullen voorhebben
  • jullie zullen voorhebben
  • zij zullen voorhebben

Futuro perfecto

  • yo habré intentado
  • habrás intentado
  • él/ella habrá intentado
  • nosotros habremos intentado
  • vosotros habréis intentado
  • ellos/ellas habrán intentado

Toekomende tijd II

  • ik zal voorgehad hebben
  • jij zult voorgehad hebben
  • hij/zij/het zal voorgehad hebben
  • wij zullen voorgehad hebben
  • jullie zullen voorgehad hebben
  • zij zullen voorgehad hebben

Condicional

  • yo intentaría
  • intentarías
  • él/ella intentaría
  • nosotros intentaríamos
  • vosotros intentaríais
  • ellos/ellas intentarían

Conditionalis I

  • ik zou voorhebben
  • jij zou voorhebben
  • hij/zij/het zou voorhebben
  • wij zouden voorhebben
  • jullie zouden voorhebben
  • zij zouden voorhebben

Condicional perfecto

  • yo habría intentado
  • habrías intentado
  • él/ella habría intentado
  • nosotros habríamos intentado
  • vosotros habríais intentado
  • ellos/ellas habrían intentado

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorgehad
  • jij zou hebben voorgehad
  • hij/zij/het zou hebben voorgehad
  • wij zouden hebben voorgehad
  • jullie zouden hebben voorgehad
  • zij zouden hebben voorgehad

Imperativo presente

  • intenta
  • vosotros intentad

Imperatief

  • jij heb voor
  • jullie hebt voor