Vervoeging van juzgar
Onbepaalde wijs (infinitief): juzgar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo juzgo
 - tú juzgas
 - él/ella juzga
 - nosotros juzgamos
 - vosotros juzgáis
 - ellos/ellas juzgan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beoordeel
 - jij beoordeelt
 - hij/zij/het beoordeelt
 - wij beoordelen
 - jullie beoordelen
 - zij beoordelen
 
Indefinido
- yo juzgué
 - tú juzgaste
 - él/ella juzgó
 - nosotros juzgamos
 - vosotros juzgasteis
 - ellos/ellas juzgaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik beoordeelde
 - jij beoordeelde
 - hij/zij/het beoordeelde
 - wij beoordeelden
 - jullie beoordeelden
 - zij beoordeelden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he juzgado
 - tú has juzgado
 - él/ella ha juzgado
 - nosotros hemos juzgado
 - vosotros habéis juzgado
 - ellos/ellas han juzgado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beoordeeld
 - jij hebt beoordeeld
 - hij/zij/het heeft beoordeeld
 - wij hebben beoordeeld
 - jullie hebben beoordeeld
 - zij hebben beoordeeld
 
Pluscuamperfecto
- yo había juzgado
 - tú habías juzgado
 - él/ella había juzgado
 - nosotros habíamos juzgado
 - vosotros habíais juzgado
 - ellos/ellas habían juzgado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had beoordeeld
 - jij had beoordeeld
 - hij/zij/het had beoordeeld
 - wij hadden beoordeeld
 - jullie hadden beoordeeld
 - zij hadden beoordeeld
 
Futuro I
- yo juzgaré
 - tú juzgarás
 - él/ella juzgará
 - nosotros juzgaremos
 - vosotros juzgaréis
 - ellos/ellas juzgarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal beoordelen
 - jij zult beoordelen
 - hij/zij/het zal beoordelen
 - wij zullen beoordelen
 - jullie zullen beoordelen
 - zij zullen beoordelen
 
Futuro perfecto
- yo habré juzgado
 - tú habrás juzgado
 - él/ella habrá juzgado
 - nosotros habremos juzgado
 - vosotros habréis juzgado
 - ellos/ellas habrán juzgado
 
Toekomende tijd II
- ik zal beoordeeld hebben
 - jij zult beoordeeld hebben
 - hij/zij/het zal beoordeeld hebben
 - wij zullen beoordeeld hebben
 - jullie zullen beoordeeld hebben
 - zij zullen beoordeeld hebben
 
Condicional
- yo juzgaría
 - tú juzgarías
 - él/ella juzgaría
 - nosotros juzgaríamos
 - vosotros juzgaríais
 - ellos/ellas juzgarían
 
Conditionalis I
- ik zou beoordelen
 - jij zou beoordelen
 - hij/zij/het zou beoordelen
 - wij zouden beoordelen
 - jullie zouden beoordelen
 - zij zouden beoordelen
 
Condicional perfecto
- yo habría juzgado
 - tú habrías juzgado
 - él/ella habría juzgado
 - nosotros habríamos juzgado
 - vosotros habríais juzgado
 - ellos/ellas habrían juzgado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben beoordeeld
 - jij zou hebben beoordeeld
 - hij/zij/het zou hebben beoordeeld
 - wij zouden hebben beoordeeld
 - jullie zouden hebben beoordeeld
 - zij zouden hebben beoordeeld
 
Imperativo presente
- tú juzga
 - vosotros juzgad
 
Imperatief
- jij beoordeel
 - jullie beoordeelt