Vervoeging van ostentar
Onbepaalde wijs (infinitief): ostentar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo ostento
 - tú ostentas
 - él/ella ostenta
 - nosotros ostentamos
 - vosotros ostentáis
 - ellos/ellas ostentan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik paradeer
 - jij paradeert
 - hij/zij/het paradeert
 - wij paraderen
 - jullie paraderen
 - zij paraderen
 
Indefinido
- yo ostenté
 - tú ostentaste
 - él/ella ostentó
 - nosotros ostentamos
 - vosotros ostentasteis
 - ellos/ellas ostentaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik paradeerde
 - jij paradeerde
 - hij/zij/het paradeerde
 - wij paradeerden
 - jullie paradeerden
 - zij paradeerden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he ostentado
 - tú has ostentado
 - él/ella ha ostentado
 - nosotros hemos ostentado
 - vosotros habéis ostentado
 - ellos/ellas han ostentado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geparadeerd
 - jij hebt geparadeerd
 - hij/zij/het heeft geparadeerd
 - wij hebben geparadeerd
 - jullie hebben geparadeerd
 - zij hebben geparadeerd
 
Pluscuamperfecto
- yo había ostentado
 - tú habías ostentado
 - él/ella había ostentado
 - nosotros habíamos ostentado
 - vosotros habíais ostentado
 - ellos/ellas habían ostentado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geparadeerd
 - jij had geparadeerd
 - hij/zij/het had geparadeerd
 - wij hadden geparadeerd
 - jullie hadden geparadeerd
 - zij hadden geparadeerd
 
Futuro I
- yo ostentaré
 - tú ostentarás
 - él/ella ostentará
 - nosotros ostentaremos
 - vosotros ostentaréis
 - ellos/ellas ostentarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal paraderen
 - jij zult paraderen
 - hij/zij/het zal paraderen
 - wij zullen paraderen
 - jullie zullen paraderen
 - zij zullen paraderen
 
Futuro perfecto
- yo habré ostentado
 - tú habrás ostentado
 - él/ella habrá ostentado
 - nosotros habremos ostentado
 - vosotros habréis ostentado
 - ellos/ellas habrán ostentado
 
Toekomende tijd II
- ik zal geparadeerd hebben
 - jij zult geparadeerd hebben
 - hij/zij/het zal geparadeerd hebben
 - wij zullen geparadeerd hebben
 - jullie zullen geparadeerd hebben
 - zij zullen geparadeerd hebben
 
Condicional
- yo ostentaría
 - tú ostentarías
 - él/ella ostentaría
 - nosotros ostentaríamos
 - vosotros ostentaríais
 - ellos/ellas ostentarían
 
Conditionalis I
- ik zou paraderen
 - jij zou paraderen
 - hij/zij/het zou paraderen
 - wij zouden paraderen
 - jullie zouden paraderen
 - zij zouden paraderen
 
Condicional perfecto
- yo habría ostentado
 - tú habrías ostentado
 - él/ella habría ostentado
 - nosotros habríamos ostentado
 - vosotros habríais ostentado
 - ellos/ellas habrían ostentado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geparadeerd
 - jij zou hebben geparadeerd
 - hij/zij/het zou hebben geparadeerd
 - wij zouden hebben geparadeerd
 - jullie zouden hebben geparadeerd
 - zij zouden hebben geparadeerd
 
Imperativo presente
- tú ostenta
 - vosotros ostentad
 
Imperatief
- jij paradeer
 - jullie paradeert