Vervoeging van valer
Onbepaalde wijs (infinitief): valer
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo valgo
 - tú vales
 - él/ella vale
 - nosotros valemos
 - vosotros valéis
 - ellos/ellas valen
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loon
 - jij loont
 - hij/zij/het loont
 - wij lonen
 - jullie lonen
 - zij lonen
 
Indefinido
- yo valí
 - tú valiste
 - él/ella valió
 - nosotros valimos
 - vosotros valisteis
 - ellos/ellas valieron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik loonde
 - jij loonde
 - hij/zij/het loonde
 - wij loonden
 - jullie loonden
 - zij loonden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he valido
 - tú has valido
 - él/ella ha valido
 - nosotros hemos valido
 - vosotros habéis valido
 - ellos/ellas han valido
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geloond
 - jij hebt geloond
 - hij/zij/het heeft geloond
 - wij hebben geloond
 - jullie hebben geloond
 - zij hebben geloond
 
Pluscuamperfecto
- yo había valido
 - tú habías valido
 - él/ella había valido
 - nosotros habíamos valido
 - vosotros habíais valido
 - ellos/ellas habían valido
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geloond
 - jij had geloond
 - hij/zij/het had geloond
 - wij hadden geloond
 - jullie hadden geloond
 - zij hadden geloond
 
Futuro I
- yo valdré
 - tú valdrás
 - él/ella valdrá
 - nosotros valdremos
 - vosotros valdréis
 - ellos/ellas valdrán
 
Toekomende tijd I
- ik zal lonen
 - jij zult lonen
 - hij/zij/het zal lonen
 - wij zullen lonen
 - jullie zullen lonen
 - zij zullen lonen
 
Futuro perfecto
- yo habré valido
 - tú habrás valido
 - él/ella habrá valido
 - nosotros habremos valido
 - vosotros habréis valido
 - ellos/ellas habrán valido
 
Toekomende tijd II
- ik zal geloond hebben
 - jij zult geloond hebben
 - hij/zij/het zal geloond hebben
 - wij zullen geloond hebben
 - jullie zullen geloond hebben
 - zij zullen geloond hebben
 
Condicional
- yo valdría
 - tú valdrías
 - él/ella valdría
 - nosotros valdríamos
 - vosotros valdríais
 - ellos/ellas valdrían
 
Conditionalis I
- ik zou lonen
 - jij zou lonen
 - hij/zij/het zou lonen
 - wij zouden lonen
 - jullie zouden lonen
 - zij zouden lonen
 
Condicional perfecto
- yo habría valido
 - tú habrías valido
 - él/ella habría valido
 - nosotros habríamos valido
 - vosotros habríais valido
 - ellos/ellas habrían valido
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geloond
 - jij zou hebben geloond
 - hij/zij/het zou hebben geloond
 - wij zouden hebben geloond
 - jullie zouden hebben geloond
 - zij zouden hebben geloond
 
Imperativo presente
- tú vale
 - vosotros valed
 
Imperatief
- jij loon
 - jullie loont