Vervoeging van céder

Frans

Nederlands

Présent

  • je cède
  • tu cèdes
  • il/elle cède
  • nous cédons
  • vous cédez
  • ils/elles cèdent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef toe
  • jij geeft toe
  • hij/zij/het geeft toe
  • wij geven toe
  • jullie geven toe
  • zij geven toe

Indicatif imparfait

  • je cédais
  • tu cédais
  • il/elle cédait
  • nous cédions
  • vous cédiez
  • ils/elles cédaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf toe
  • jij gaf toe
  • hij/zij/het gaf toe
  • wij gaven toe
  • jullie gaven toe
  • zij gaven toe

Indicatif passé composé

  • j'ai cédé
  • tu as cédé
  • il/elle a cédé
  • nous avons cédé
  • vous avez cédé
  • ils/elles ont cédé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegegeven
  • jij hebt toegegeven
  • hij/zij/het heeft toegegeven
  • wij hebben toegegeven
  • jullie hebben toegegeven
  • zij hebben toegegeven

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais cédé
  • tu avais cédé
  • il/elle avait cédé
  • nous avions cédé
  • vous aviez cédé
  • ils/elles avaient cédé

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegegeven
  • jij had toegegeven
  • hij/zij/het had toegegeven
  • wij hadden toegegeven
  • jullie hadden toegegeven
  • zij hadden toegegeven

Indicatif futur

  • je céderai
  • tu céderas
  • il/elle cédera
  • nous céderons
  • vous céderez
  • ils/elles céderont

Toekomende tijd I

  • ik zal toegeven
  • jij zult toegeven
  • hij/zij/het zal toegeven
  • wij zullen toegeven
  • jullie zullen toegeven
  • zij zullen toegeven

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai cédé
  • tu auras cédé
  • il/elle aura cédé
  • nous aurons cédé
  • vous aurez cédé
  • ils/elles auront cédé

Toekomende tijd II

  • ik zal toegegeven hebben
  • jij zult toegegeven hebben
  • hij/zij/het zal toegegeven hebben
  • wij zullen toegegeven hebben
  • jullie zullen toegegeven hebben
  • zij zullen toegegeven hebben

Conditionnel présent

  • je céderais
  • tu céderais
  • il/elle céderait
  • nous céderions
  • vous céderiez
  • ils/elles céderaient

Conditionalis I

  • ik zou toegeven
  • jij zou toegeven
  • hij/zij/het zou toegeven
  • wij zouden toegeven
  • jullie zouden toegeven
  • zij zouden toegeven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais cédé
  • tu aurais cédé
  • il/elle aurait cédé
  • nous aurions cédé
  • vous auriez cédé
  • ils/elles auraient cédé

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegegeven
  • jij zou hebben toegegeven
  • hij/zij/het zou hebben toegegeven
  • wij zouden hebben toegegeven
  • jullie zouden hebben toegegeven
  • zij zouden hebben toegegeven

Impératif

  • tu cède
  • vous cédez

Imperatief

  • jij geef toe
  • jullie geeft toe