Vervoeging van essayer

Frans

Nederlands

Présent

  • j'essaye; essaie
  • tu essayes; essaies
  • il/elle essaye; essaie
  • nous essayons
  • vous essayez
  • ils/elles essayent; essaient

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beproef
  • jij beproeft
  • hij/zij/het beproeft
  • wij beproeven
  • jullie beproeven
  • zij beproeven

Indicatif imparfait

  • j'essayais
  • tu essayais
  • il/elle essayait
  • nous essayions
  • vous essayiez
  • ils/elles essayaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beproefde
  • jij beproefde
  • hij/zij/het beproefde
  • wij beproefden
  • jullie beproefden
  • zij beproefden

Indicatif passé composé

  • j'ai essayé
  • tu as essayé
  • il/elle a essayé
  • nous avons essayé
  • vous avez essayé
  • ils/elles ont essayé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beproefd
  • jij hebt beproefd
  • hij/zij/het heeft beproefd
  • wij hebben beproefd
  • jullie hebben beproefd
  • zij hebben beproefd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais essayé
  • tu avais essayé
  • il/elle avait essayé
  • nous avions essayé
  • vous aviez essayé
  • ils/elles avaient essayé

Voltooid verleden tijd

  • ik had beproefd
  • jij had beproefd
  • hij/zij/het had beproefd
  • wij hadden beproefd
  • jullie hadden beproefd
  • zij hadden beproefd

Indicatif futur

  • j'essayerai; essaierai
  • tu essayeras; essaieras
  • il/elle essayera; essaiera
  • nous essayerons; essaierons
  • vous essayerez; essaierez
  • ils/elles essayeront; essaieront

Toekomende tijd I

  • ik zal beproeven
  • jij zult beproeven
  • hij/zij/het zal beproeven
  • wij zullen beproeven
  • jullie zullen beproeven
  • zij zullen beproeven

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai essayé
  • tu auras essayé
  • il/elle aura essayé
  • nous aurons essayé
  • vous aurez essayé
  • ils/elles auront essayé

Toekomende tijd II

  • ik zal beproefd hebben
  • jij zult beproefd hebben
  • hij/zij/het zal beproefd hebben
  • wij zullen beproefd hebben
  • jullie zullen beproefd hebben
  • zij zullen beproefd hebben

Conditionnel présent

  • j'essayerais; essaierais
  • tu essayerais; essaierais
  • il/elle essayerait; essaierait
  • nous essayerions; essaierions
  • vous essayeriez; essaieriez
  • ils/elles essayeraient; essaieraient

Conditionalis I

  • ik zou beproeven
  • jij zou beproeven
  • hij/zij/het zou beproeven
  • wij zouden beproeven
  • jullie zouden beproeven
  • zij zouden beproeven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais essayé
  • tu aurais essayé
  • il/elle aurait essayé
  • nous aurions essayé
  • vous auriez essayé
  • ils/elles auraient essayé

Conditionalis II

  • ik zou hebben beproefd
  • jij zou hebben beproefd
  • hij/zij/het zou hebben beproefd
  • wij zouden hebben beproefd
  • jullie zouden hebben beproefd
  • zij zouden hebben beproefd

Impératif

  • tu essaye; essaie
  • vous essayez

Imperatief

  • jij beproef
  • jullie beproeft