Vervoeging van instruire
Onbepaalde wijs (infinitief): instruire
Frans
Nederlands
Présent
- j'instruis
- tu instruis
- il/elle instruit
- nous instruisons
- vous instruisez
- ils/elles instruisent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng bij
- jij brengt bij
- hij/zij/het brengt bij
- wij brengen bij
- jullie brengen bij
- zij brengen bij
Indicatif imparfait
- j'instruisais
- tu instruisais
- il/elle instruisait
- nous instruisions
- vous instruisiez
- ils/elles instruisaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht bij
- jij bracht bij
- hij/zij/het bracht bij
- wij brachten bij
- jullie brachten bij
- zij brachten bij
Indicatif passé composé
- j'ai instruit
- tu as instruit
- il/elle a instruit
- nous avons instruit
- vous avez instruit
- ils/elles ont instruit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgebracht
- jij hebt bijgebracht
- hij/zij/het heeft bijgebracht
- wij hebben bijgebracht
- jullie hebben bijgebracht
- zij hebben bijgebracht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais instruit
- tu avais instruit
- il/elle avait instruit
- nous avions instruit
- vous aviez instruit
- ils/elles avaient instruit
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgebracht
- jij had bijgebracht
- hij/zij/het had bijgebracht
- wij hadden bijgebracht
- jullie hadden bijgebracht
- zij hadden bijgebracht
Indicatif futur
- j'instruirai
- tu instruiras
- il/elle instruira
- nous instruirons
- vous instruirez
- ils/elles instruiront
Toekomende tijd I
- ik zal bijbrengen
- jij zult bijbrengen
- hij/zij/het zal bijbrengen
- wij zullen bijbrengen
- jullie zullen bijbrengen
- zij zullen bijbrengen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai instruit
- tu auras instruit
- il/elle aura instruit
- nous aurons instruit
- vous aurez instruit
- ils/elles auront instruit
Toekomende tijd II
- ik zal bijgebracht hebben
- jij zult bijgebracht hebben
- hij/zij/het zal bijgebracht hebben
- wij zullen bijgebracht hebben
- jullie zullen bijgebracht hebben
- zij zullen bijgebracht hebben
Conditionnel présent
- j'instruirais
- tu instruirais
- il/elle instruirait
- nous instruirions
- vous instruiriez
- ils/elles instruiraient
Conditionalis I
- ik zou bijbrengen
- jij zou bijbrengen
- hij/zij/het zou bijbrengen
- wij zouden bijbrengen
- jullie zouden bijbrengen
- zij zouden bijbrengen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais instruit
- tu aurais instruit
- il/elle aurait instruit
- nous aurions instruit
- vous auriez instruit
- ils/elles auraient instruit
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgebracht
- jij zou hebben bijgebracht
- hij/zij/het zou hebben bijgebracht
- wij zouden hebben bijgebracht
- jullie zouden hebben bijgebracht
- zij zouden hebben bijgebracht
Impératif
- tu instruis
- vous instruisez
Imperatief
- jij breng bij
- jullie brengt bij