Vervoeging van bramare
Onbepaalde wijs (infinitief): bramare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io bramo
- tu brami
- lui/lei/Lei brama
- noi bramiamo
- voi/Voi bramate
- loro/Loro bramano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reikhals
- jij reikhalst
- hij/zij/het reikhalst
- wij reikhalzen
- jullie reikhalzen
- zij reikhalzen
Imperfetto
- io bramavo
- tu bramavi
- lui/lei/Lei bramava
- noi bramavamo
- voi/Voi bramavate
- loro/Loro bramavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik reikhalsde
- jij reikhalsde
- hij/zij/het reikhalsde
- wij reikhalsden
- jullie reikhalsden
- zij reikhalsden
Passato prossimo
- io ho bramato
- tu hai bramato
- lui/lei/Lei ha bramato
- noi abbiamo bramato
- voi/Voi avete bramato
- loro/Loro hanno bramato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gereikhalsd
- jij hebt gereikhalsd
- hij/zij/het heeft gereikhalsd
- wij hebben gereikhalsd
- jullie hebben gereikhalsd
- zij hebben gereikhalsd
Trapassato prossimo
- io avevo bramato
- tu avevi bramato
- lui/lei/Lei aveva bramato
- noi avevamo bramato
- voi/Voi avevate bramato
- loro/Loro avevano bramato
Voltooid verleden tijd
- ik had gereikhalsd
- jij had gereikhalsd
- hij/zij/het had gereikhalsd
- wij hadden gereikhalsd
- jullie hadden gereikhalsd
- zij hadden gereikhalsd
Futuro semplice
- io bramerò
- tu bramerai
- lui/lei/Lei bramerà
- noi brameremo
- voi/Voi bramerete
- loro/Loro brameranno
Toekomende tijd I
- ik zal reikhalzen
- jij zult reikhalzen
- hij/zij/het zal reikhalzen
- wij zullen reikhalzen
- jullie zullen reikhalzen
- zij zullen reikhalzen
Futuro anteriore
- io avrò bramato
- tu avrai bramato
- lui/lei/Lei avrà bramato
- noi avremo bramato
- voi/Voi avrete bramato
- loro/Loro avranno bramato
Toekomende tijd II
- ik zal gereikhalsd hebben
- jij zult gereikhalsd hebben
- hij/zij/het zal gereikhalsd hebben
- wij zullen gereikhalsd hebben
- jullie zullen gereikhalsd hebben
- zij zullen gereikhalsd hebben
Condizionale presente
- io bramerei
- tu brameresti
- lui/lei/Lei bramerebbe
- noi brameremmo
- voi/Voi bramereste
- loro/Loro bramerebbero
Conditionalis I
- ik zou reikhalzen
- jij zou reikhalzen
- hij/zij/het zou reikhalzen
- wij zouden reikhalzen
- jullie zouden reikhalzen
- zij zouden reikhalzen
Condizionale passato
- io avrei bramato
- tu avresti bramato
- lui/lei/Lei avrebbe bramato
- noi avremmo bramato
- voi/Voi avreste bramato
- loro/Loro avrebbero bramato
Conditionalis II
- ik zou hebben gereikhalsd
- jij zou hebben gereikhalsd
- hij/zij/het zou hebben gereikhalsd
- wij zouden hebben gereikhalsd
- jullie zouden hebben gereikhalsd
- zij zouden hebben gereikhalsd
Imperativo
- tu brama
- voi/Voi bramate
Imperatief
- jij reikhals
- jullie reikhalst