Vervoeging van aanbieden
Onbepaalde wijs (infinitief): aanbieden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bied aan
- jij biedt aan
- hij/zij/het biedt aan
- wij bieden aan
- jullie bieden aan
- zij bieden aan
Präsens Indikativ
- ich schlage vor
- du schlägst vor
- er/sie/es schlägt vor
- wir schlagen vor
- ihr schlagt vor
- sie schlagen vor
Onvoltooid verleden tijd
- ik bood aan
- jij bood aan
- hij/zij/het bood aan
- wij boden aan
- jullie boden aan
- zij boden aan
Präteritum Indikativ
- ich schlug vor
- du schlugst vor
- er/sie/es schlug vor
- wir schlugen vor
- ihr schlugt vor
- sie schlugen vor
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeboden
- jij hebt aangeboden
- hij/zij/het heeft aangeboden
- wij hebben aangeboden
- jullie hebben aangeboden
- zij hebben aangeboden
Perfekt Indikativ
- ich habe vorgeschlagen
- du hast vorgeschlagen
- er/sie/es hat vorgeschlagen
- wir haben vorgeschlagen
- ihr habt vorgeschlagen
- sie haben vorgeschlagen
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeboden
- jij had aangeboden
- hij/zij/het had aangeboden
- wij hadden aangeboden
- jullie hadden aangeboden
- zij hadden aangeboden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte vorgeschlagen
- du hattest vorgeschlagen
- er/sie/es hatte vorgeschlagen
- wir hatten vorgeschlagen
- ihr hattet vorgeschlagen
- sie hatten vorgeschlagen
Toekomende tijd I
- ik zal aanbieden
- jij zult aanbieden
- hij/zij/het zal aanbieden
- wij zullen aanbieden
- jullie zullen aanbieden
- zij zullen aanbieden
Futur I Indikativ
- ich werde vorschlagen
- du wirst vorschlagen
- er/sie/es wird vorschlagen
- wir werden vorschlagen
- ihr werdet vorschlagen
- sie werden vorschlagen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeboden hebben
- jij zult aangeboden hebben
- hij/zij/het zal aangeboden hebben
- wij zullen aangeboden hebben
- jullie zullen aangeboden hebben
- zij zullen aangeboden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde vorgeschlagen haben
- du wirst vorgeschlagen haben
- er/sie/es wird vorgeschlagen haben
- wir werden vorgeschlagen haben
- ihr werdet vorgeschlagen haben
- sie werden vorgeschlagen haben
Conditionalis I
- ik zou aanbieden
- jij zou aanbieden
- hij/zij/het zou aanbieden
- wij zouden aanbieden
- jullie zouden aanbieden
- zij zouden aanbieden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde vorschlagen
- du würdest vorschlagen
- er/sie/es würde vorschlagen
- wir würden vorschlagen
- ihr würdet vorschlagen
- sie würden vorschlagen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeboden
- jij zou hebben aangeboden
- hij/zij/het zou hebben aangeboden
- wij zouden hebben aangeboden
- jullie zouden hebben aangeboden
- zij zouden hebben aangeboden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde vorgeschlagen haben
- du würdest vorgeschlagen haben
- er/sie/es würde vorgeschlagen haben
- wir würden vorgeschlagen haben
- ihr würdet vorgeschlagen haben
- sie würden vorgeschlagen haben
Imperatief
- jij bied aan
- jullie biedt aan
Imperativ
- du schlag(e) vor
- ihr schlagt vor