Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik breng aan
  • jij brengt aan
  • hij/zij/het brengt aan
  • wij brengen aan
  • jullie brengen aan
  • zij brengen aan

Present

  • I report
  • you report
  • he/she/it reports
  • we report
  • you report
  • they report

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bracht aan
  • jij bracht aan
  • hij/zij/het bracht aan
  • wij brachten aan
  • jullie brachten aan
  • zij brachten aan

Simple past

  • I reported
  • you reported
  • he/she/it reported
  • we reported
  • you reported
  • they reported

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangebracht
  • jij hebt aangebracht
  • hij/zij/het heeft aangebracht
  • wij hebben aangebracht
  • jullie hebben aangebracht
  • zij hebben aangebracht

Present perfect

  • I have reported
  • you have reported
  • he/she/it has reported
  • we have reported
  • you have reported
  • they have reported

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangebracht
  • jij had aangebracht
  • hij/zij/het had aangebracht
  • wij hadden aangebracht
  • jullie hadden aangebracht
  • zij hadden aangebracht

Past perfect

  • I had reported
  • you had reported
  • he/she/it had reported
  • we had reported
  • you had reported
  • they had reported

Toekomende tijd I

  • ik zal aanbrengen
  • jij zult aanbrengen
  • hij/zij/het zal aanbrengen
  • wij zullen aanbrengen
  • jullie zullen aanbrengen
  • zij zullen aanbrengen

Future

  • I will report
  • you will report
  • he/she/it will report
  • we will report
  • you will report
  • they will report

Toekomende tijd II

  • ik zal aangebracht hebben
  • jij zult aangebracht hebben
  • hij/zij/het zal aangebracht hebben
  • wij zullen aangebracht hebben
  • jullie zullen aangebracht hebben
  • zij zullen aangebracht hebben

Future perfect

  • I will have reported
  • you will have reported
  • he/she/it will have reported
  • we will have reported
  • you will have reported
  • they will have reported

Conditionalis I

  • ik zou aanbrengen
  • jij zou aanbrengen
  • hij/zij/het zou aanbrengen
  • wij zouden aanbrengen
  • jullie zouden aanbrengen
  • zij zouden aanbrengen

Conditional present

  • I would report
  • you would report
  • he/she/it would report
  • we would report
  • you would report
  • they would report

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangebracht
  • jij zou hebben aangebracht
  • hij/zij/het zou hebben aangebracht
  • wij zouden hebben aangebracht
  • jullie zouden hebben aangebracht
  • zij zouden hebben aangebracht

Conditional perfect

  • I would have reported
  • you would have reported
  • he/she/it would have reported
  • we would have reported
  • you would have reported
  • they would have reported

Imperatief

  • jij breng aan
  • jullie brengt aan

Imperative

  • you report
  • you report

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van aanbrengen