Vervoeging van aandikken
Onbepaalde wijs (infinitief): aandikken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dik aan
- jij dikt aan
- hij/zij/het dikt aan
- wij dikken aan
- jullie dikken aan
- zij dikken aan
Présent
- j'amplifie
- tu amplifies
- il/elle amplifie
- nous amplifions
- vous amplifiez
- ils/elles amplifient
Onvoltooid verleden tijd
- ik dikte aan
- jij dikte aan
- hij/zij/het dikte aan
- wij dikten aan
- jullie dikten aan
- zij dikten aan
Indicatif imparfait
- j'amplifiais
- tu amplifiais
- il/elle amplifiait
- nous amplifiions
- vous amplifiiez
- ils/elles amplifiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangedikt
- jij hebt aangedikt
- hij/zij/het heeft aangedikt
- wij hebben aangedikt
- jullie hebben aangedikt
- zij hebben aangedikt
Indicatif passé composé
- j'ai amplifié
- tu as amplifié
- il/elle a amplifié
- nous avons amplifié
- vous avez amplifié
- ils/elles ont amplifié
Voltooid verleden tijd
- ik had aangedikt
- jij had aangedikt
- hij/zij/het had aangedikt
- wij hadden aangedikt
- jullie hadden aangedikt
- zij hadden aangedikt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais amplifié
- tu avais amplifié
- il/elle avait amplifié
- nous avions amplifié
- vous aviez amplifié
- ils/elles avaient amplifié
Toekomende tijd I
- ik zal aandikken
- jij zult aandikken
- hij/zij/het zal aandikken
- wij zullen aandikken
- jullie zullen aandikken
- zij zullen aandikken
Indicatif futur
- j'amplifierai
- tu amplifieras
- il/elle amplifiera
- nous amplifierons
- vous amplifierez
- ils/elles amplifieront
Toekomende tijd II
- ik zal aangedikt hebben
- jij zult aangedikt hebben
- hij/zij/het zal aangedikt hebben
- wij zullen aangedikt hebben
- jullie zullen aangedikt hebben
- zij zullen aangedikt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai amplifié
- tu auras amplifié
- il/elle aura amplifié
- nous aurons amplifié
- vous aurez amplifié
- ils/elles auront amplifié
Conditionalis I
- ik zou aandikken
- jij zou aandikken
- hij/zij/het zou aandikken
- wij zouden aandikken
- jullie zouden aandikken
- zij zouden aandikken
Conditionnel présent
- j'amplifierais
- tu amplifierais
- il/elle amplifierait
- nous amplifierions
- vous amplifieriez
- ils/elles amplifieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangedikt
- jij zou hebben aangedikt
- hij/zij/het zou hebben aangedikt
- wij zouden hebben aangedikt
- jullie zouden hebben aangedikt
- zij zouden hebben aangedikt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais amplifié
- tu aurais amplifié
- il/elle aurait amplifié
- nous aurions amplifié
- vous auriez amplifié
- ils/elles auraient amplifié
Imperatief
- jij dik aan
- jullie dikt aan
Impératif
- tu amplifie
- vous amplifiez