Vervoeging van aanmanen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maan aan
  • jij maant aan
  • hij/zij/het maant aan
  • wij manen aan
  • jullie manen aan
  • zij manen aan

Présent

  • je réprimande
  • tu réprimandes
  • il/elle réprimande
  • nous réprimandons
  • vous réprimandez
  • ils/elles réprimandent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maande aan
  • jij maande aan
  • hij/zij/het maande aan
  • wij maanden aan
  • jullie maanden aan
  • zij maanden aan

Indicatif imparfait

  • je réprimandais
  • tu réprimandais
  • il/elle réprimandait
  • nous réprimandions
  • vous réprimandiez
  • ils/elles réprimandaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangemaand
  • jij hebt aangemaand
  • hij/zij/het heeft aangemaand
  • wij hebben aangemaand
  • jullie hebben aangemaand
  • zij hebben aangemaand

Indicatif passé composé

  • j'ai réprimandé
  • tu as réprimandé
  • il/elle a réprimandé
  • nous avons réprimandé
  • vous avez réprimandé
  • ils/elles ont réprimandé

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangemaand
  • jij had aangemaand
  • hij/zij/het had aangemaand
  • wij hadden aangemaand
  • jullie hadden aangemaand
  • zij hadden aangemaand

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais réprimandé
  • tu avais réprimandé
  • il/elle avait réprimandé
  • nous avions réprimandé
  • vous aviez réprimandé
  • ils/elles avaient réprimandé

Toekomende tijd I

  • ik zal aanmanen
  • jij zult aanmanen
  • hij/zij/het zal aanmanen
  • wij zullen aanmanen
  • jullie zullen aanmanen
  • zij zullen aanmanen

Indicatif futur

  • je réprimanderai
  • tu réprimanderas
  • il/elle réprimandera
  • nous réprimanderons
  • vous réprimanderez
  • ils/elles réprimanderont

Toekomende tijd II

  • ik zal aangemaand hebben
  • jij zult aangemaand hebben
  • hij/zij/het zal aangemaand hebben
  • wij zullen aangemaand hebben
  • jullie zullen aangemaand hebben
  • zij zullen aangemaand hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai réprimandé
  • tu auras réprimandé
  • il/elle aura réprimandé
  • nous aurons réprimandé
  • vous aurez réprimandé
  • ils/elles auront réprimandé

Conditionalis I

  • ik zou aanmanen
  • jij zou aanmanen
  • hij/zij/het zou aanmanen
  • wij zouden aanmanen
  • jullie zouden aanmanen
  • zij zouden aanmanen

Conditionnel présent

  • je réprimanderais
  • tu réprimanderais
  • il/elle réprimanderait
  • nous réprimanderions
  • vous réprimanderiez
  • ils/elles réprimanderaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangemaand
  • jij zou hebben aangemaand
  • hij/zij/het zou hebben aangemaand
  • wij zouden hebben aangemaand
  • jullie zouden hebben aangemaand
  • zij zouden hebben aangemaand

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais réprimandé
  • tu aurais réprimandé
  • il/elle aurait réprimandé
  • nous aurions réprimandé
  • vous auriez réprimandé
  • ils/elles auraient réprimandé

Imperatief

  • jij maan aan
  • jullie maant aan

Impératif

  • tu réprimande
  • vous réprimandez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanmanen