Vervoeging van aanschieten

Onbepaalde wijs (infinitief): aanschieten

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: to hit

6 alternatieve vertalingen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schiet aan
  • jij schiet aan
  • hij/zij/het schiet aan
  • wij schieten aan
  • jullie schieten aan
  • zij schieten aan

Present

  • I hit
  • you hit
  • he/she/it hits
  • we hit
  • you hit
  • they hit

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schoot aan
  • jij schoot aan
  • hij/zij/het schoot aan
  • wij schoten aan
  • jullie schoten aan
  • zij schoten aan

Simple past

  • I hit
  • you hit
  • he/she/it hit
  • we hit
  • you hit
  • they hit

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangeschoten
  • jij hebt aangeschoten
  • hij/zij/het heeft aangeschoten
  • wij hebben aangeschoten
  • jullie hebben aangeschoten
  • zij hebben aangeschoten

Present perfect

  • I have hit
  • you have hit
  • he/she/it has hit
  • we have hit
  • you have hit
  • they have hit

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangeschoten
  • jij had aangeschoten
  • hij/zij/het had aangeschoten
  • wij hadden aangeschoten
  • jullie hadden aangeschoten
  • zij hadden aangeschoten

Past perfect

  • I had hit
  • you had hit
  • he/she/it had hit
  • we had hit
  • you had hit
  • they had hit

Toekomende tijd I

  • ik zal aanschieten
  • jij zult aanschieten
  • hij/zij/het zal aanschieten
  • wij zullen aanschieten
  • jullie zullen aanschieten
  • zij zullen aanschieten

Future

  • I will hit
  • you will hit
  • he/she/it will hit
  • we will hit
  • you will hit
  • they will hit

Toekomende tijd II

  • ik zal aangeschoten hebben
  • jij zult aangeschoten hebben
  • hij/zij/het zal aangeschoten hebben
  • wij zullen aangeschoten hebben
  • jullie zullen aangeschoten hebben
  • zij zullen aangeschoten hebben

Future perfect

  • I will have hit
  • you will have hit
  • he/she/it will have hit
  • we will have hit
  • you will have hit
  • they will have hit

Conditionalis I

  • ik zou aanschieten
  • jij zou aanschieten
  • hij/zij/het zou aanschieten
  • wij zouden aanschieten
  • jullie zouden aanschieten
  • zij zouden aanschieten

Conditional present

  • I would hit
  • you would hit
  • he/she/it would hit
  • we would hit
  • you would hit
  • they would hit

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangeschoten
  • jij zou hebben aangeschoten
  • hij/zij/het zou hebben aangeschoten
  • wij zouden hebben aangeschoten
  • jullie zouden hebben aangeschoten
  • zij zouden hebben aangeschoten

Conditional perfect

  • I would have hit
  • you would have hit
  • he/she/it would have hit
  • we would have hit
  • you would have hit
  • they would have hit

Imperatief

  • jij schiet aan
  • jullie schiet aan

Imperative

  • you hit
  • you hit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanschieten