Vervoeging van abstraheren
Onbepaalde wijs (infinitief): abstraheren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik abstraheer
- jij abstraheert
- hij/zij/het abstraheert
- wij abstraheren
- jullie abstraheren
- zij abstraheren
Präsens Indikativ
- ich folg(e)re
- du folgerst
- er/sie/es folgert
- wir folgern
- ihr folgert
- sie folgern
Onvoltooid verleden tijd
- ik abstraheerde
- jij abstraheerde
- hij/zij/het abstraheerde
- wij abstraheerden
- jullie abstraheerden
- zij abstraheerden
Präteritum Indikativ
- ich folgerte
- du folgertest
- er/sie/es folgerte
- wir folgerten
- ihr folgertet
- sie folgerten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geabstraheerd
- jij hebt geabstraheerd
- hij/zij/het heeft geabstraheerd
- wij hebben geabstraheerd
- jullie hebben geabstraheerd
- zij hebben geabstraheerd
Perfekt Indikativ
- ich habe gefolgert
- du hast gefolgert
- er/sie/es hat gefolgert
- wir haben gefolgert
- ihr habt gefolgert
- sie haben gefolgert
Voltooid verleden tijd
- ik had geabstraheerd
- jij had geabstraheerd
- hij/zij/het had geabstraheerd
- wij hadden geabstraheerd
- jullie hadden geabstraheerd
- zij hadden geabstraheerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gefolgert
- du hattest gefolgert
- er/sie/es hatte gefolgert
- wir hatten gefolgert
- ihr hattet gefolgert
- sie hatten gefolgert
Toekomende tijd I
- ik zal abstraheren
- jij zult abstraheren
- hij/zij/het zal abstraheren
- wij zullen abstraheren
- jullie zullen abstraheren
- zij zullen abstraheren
Futur I Indikativ
- ich werde folgern
- du wirst folgern
- er/sie/es wird folgern
- wir werden folgern
- ihr werdet folgern
- sie werden folgern
Toekomende tijd II
- ik zal geabstraheerd hebben
- jij zult geabstraheerd hebben
- hij/zij/het zal geabstraheerd hebben
- wij zullen geabstraheerd hebben
- jullie zullen geabstraheerd hebben
- zij zullen geabstraheerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gefolgert haben
- du wirst gefolgert haben
- er/sie/es wird gefolgert haben
- wir werden gefolgert haben
- ihr werdet gefolgert haben
- sie werden gefolgert haben
Conditionalis I
- ik zou abstraheren
- jij zou abstraheren
- hij/zij/het zou abstraheren
- wij zouden abstraheren
- jullie zouden abstraheren
- zij zouden abstraheren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde folgern
- du würdest folgern
- er/sie/es würde folgern
- wir würden folgern
- ihr würdet folgern
- sie würden folgern
Conditionalis II
- ik zou hebben geabstraheerd
- jij zou hebben geabstraheerd
- hij/zij/het zou hebben geabstraheerd
- wij zouden hebben geabstraheerd
- jullie zouden hebben geabstraheerd
- zij zouden hebben geabstraheerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gefolgert haben
- du würdest gefolgert haben
- er/sie/es würde gefolgert haben
- wir würden gefolgert haben
- ihr würdet gefolgert haben
- sie würden gefolgert haben
Imperatief
- jij abstraheer
- jullie abstraheert
Imperativ
- du folg(e)re
- ihr folgert