Vervoeging van adverteren
Onbepaalde wijs (infinitief): adverteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik adverteer
- jij adverteert
- hij/zij/het adverteert
- wij adverteren
- jullie adverteren
- zij adverteren
Präsens Indikativ
- ich zeige an
- du zeigst an
- er/sie/es zeigt an
- wir zeigen an
- ihr zeigt an
- sie zeigen an
Onvoltooid verleden tijd
- ik adverteerde
- jij adverteerde
- hij/zij/het adverteerde
- wij adverteerden
- jullie adverteerden
- zij adverteerden
Präteritum Indikativ
- ich zeigte an
- du zeigtest an
- er/sie/es zeigte an
- wir zeigten an
- ihr zeigtet an
- sie zeigten an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geadverteerd
- jij hebt geadverteerd
- hij/zij/het heeft geadverteerd
- wij hebben geadverteerd
- jullie hebben geadverteerd
- zij hebben geadverteerd
Perfekt Indikativ
- ich habe angezeigt
- du hast angezeigt
- er/sie/es hat angezeigt
- wir haben angezeigt
- ihr habt angezeigt
- sie haben angezeigt
Voltooid verleden tijd
- ik had geadverteerd
- jij had geadverteerd
- hij/zij/het had geadverteerd
- wij hadden geadverteerd
- jullie hadden geadverteerd
- zij hadden geadverteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angezeigt
- du hattest angezeigt
- er/sie/es hatte angezeigt
- wir hatten angezeigt
- ihr hattet angezeigt
- sie hatten angezeigt
Toekomende tijd I
- ik zal adverteren
- jij zult adverteren
- hij/zij/het zal adverteren
- wij zullen adverteren
- jullie zullen adverteren
- zij zullen adverteren
Futur I Indikativ
- ich werde anzeigen
- du wirst anzeigen
- er/sie/es wird anzeigen
- wir werden anzeigen
- ihr werdet anzeigen
- sie werden anzeigen
Toekomende tijd II
- ik zal geadverteerd hebben
- jij zult geadverteerd hebben
- hij/zij/het zal geadverteerd hebben
- wij zullen geadverteerd hebben
- jullie zullen geadverteerd hebben
- zij zullen geadverteerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angezeigt haben
- du wirst angezeigt haben
- er/sie/es wird angezeigt haben
- wir werden angezeigt haben
- ihr werdet angezeigt haben
- sie werden angezeigt haben
Conditionalis I
- ik zou adverteren
- jij zou adverteren
- hij/zij/het zou adverteren
- wij zouden adverteren
- jullie zouden adverteren
- zij zouden adverteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde anzeigen
- du würdest anzeigen
- er/sie/es würde anzeigen
- wir würden anzeigen
- ihr würdet anzeigen
- sie würden anzeigen
Conditionalis II
- ik zou hebben geadverteerd
- jij zou hebben geadverteerd
- hij/zij/het zou hebben geadverteerd
- wij zouden hebben geadverteerd
- jullie zouden hebben geadverteerd
- zij zouden hebben geadverteerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angezeigt haben
- du würdest angezeigt haben
- er/sie/es würde angezeigt haben
- wir würden angezeigt haben
- ihr würdet angezeigt haben
- sie würden angezeigt haben
Imperatief
- jij adverteer
- jullie adverteert
Imperativ
- du zeig(e) an
- ihr zeigt an