Engels

Nederlands

Present

  • I affront
  • you affront
  • he/she/it affronts
  • we affront
  • you affront
  • they affront

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grief
  • jij grieft
  • hij/zij/het grieft
  • wij grieven
  • jullie grieven
  • zij grieven

Simple past

  • I affronted
  • you affronted
  • he/she/it affronted
  • we affronted
  • you affronted
  • they affronted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik griefde
  • jij griefde
  • hij/zij/het griefde
  • wij griefden
  • jullie griefden
  • zij griefden

Present perfect

  • I have affronted
  • you have affronted
  • he/she/it has affronted
  • we have affronted
  • you have affronted
  • they have affronted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegriefd
  • jij hebt gegriefd
  • hij/zij/het heeft gegriefd
  • wij hebben gegriefd
  • jullie hebben gegriefd
  • zij hebben gegriefd

Past perfect

  • I had affronted
  • you had affronted
  • he/she/it had affronted
  • we had affronted
  • you had affronted
  • they had affronted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegriefd
  • jij had gegriefd
  • hij/zij/het had gegriefd
  • wij hadden gegriefd
  • jullie hadden gegriefd
  • zij hadden gegriefd

Future

  • I will affront
  • you will affront
  • he/she/it will affront
  • we will affront
  • you will affront
  • they will affront

Toekomende tijd I

  • ik zal grieven
  • jij zult grieven
  • hij/zij/het zal grieven
  • wij zullen grieven
  • jullie zullen grieven
  • zij zullen grieven

Future perfect

  • I will have affronted
  • you will have affronted
  • he/she/it will have affronted
  • we will have affronted
  • you will have affronted
  • they will have affronted

Toekomende tijd II

  • ik zal gegriefd hebben
  • jij zult gegriefd hebben
  • hij/zij/het zal gegriefd hebben
  • wij zullen gegriefd hebben
  • jullie zullen gegriefd hebben
  • zij zullen gegriefd hebben

Conditional present

  • I would affront
  • you would affront
  • he/she/it would affront
  • we would affront
  • you would affront
  • they would affront

Conditionalis I

  • ik zou grieven
  • jij zou grieven
  • hij/zij/het zou grieven
  • wij zouden grieven
  • jullie zouden grieven
  • zij zouden grieven

Conditional perfect

  • I would have affronted
  • you would have affronted
  • he/she/it would have affronted
  • we would have affronted
  • you would have affronted
  • they would have affronted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegriefd
  • jij zou hebben gegriefd
  • hij/zij/het zou hebben gegriefd
  • wij zouden hebben gegriefd
  • jullie zouden hebben gegriefd
  • zij zouden hebben gegriefd

Imperative

  • you affront
  • you affront

Imperatief

  • jij grief
  • jullie grieft

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van affront