Vervoeging van affronteren
Onbepaalde wijs (infinitief): affronteren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik affronteer
- jij affronteert
- hij/zij/het affronteert
- wij affronteren
- jullie affronteren
- zij affronteren
Presente
- io offendo
- tu offendi
- lui/lei/Lei offende
- noi offendiamo
- voi/Voi offendete
- loro/Loro offendono
Onvoltooid verleden tijd
- ik affronteerde
- jij affronteerde
- hij/zij/het affronteerde
- wij affronteerden
- jullie affronteerden
- zij affronteerden
Imperfetto
- io offendevo
- tu offendevi
- lui/lei/Lei offendeva
- noi offendevamo
- voi/Voi offendevate
- loro/Loro offendevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaffronteerd
- jij hebt geaffronteerd
- hij/zij/het heeft geaffronteerd
- wij hebben geaffronteerd
- jullie hebben geaffronteerd
- zij hebben geaffronteerd
Passato prossimo
- io ho offeso
- tu hai offeso
- lui/lei/Lei ha offeso
- noi abbiamo offeso
- voi/Voi avete offeso
- loro/Loro hanno offeso
Voltooid verleden tijd
- ik had geaffronteerd
- jij had geaffronteerd
- hij/zij/het had geaffronteerd
- wij hadden geaffronteerd
- jullie hadden geaffronteerd
- zij hadden geaffronteerd
Trapassato prossimo
- io avevo offeso
- tu avevi offeso
- lui/lei/Lei aveva offeso
- noi avevamo offeso
- voi/Voi avevate offeso
- loro/Loro avevano offeso
Toekomende tijd I
- ik zal affronteren
- jij zult affronteren
- hij/zij/het zal affronteren
- wij zullen affronteren
- jullie zullen affronteren
- zij zullen affronteren
Futuro semplice
- io offenderò
- tu offenderai
- lui/lei/Lei offenderà
- noi offenderemo
- voi/Voi offenderete
- loro/Loro offenderanno
Toekomende tijd II
- ik zal geaffronteerd hebben
- jij zult geaffronteerd hebben
- hij/zij/het zal geaffronteerd hebben
- wij zullen geaffronteerd hebben
- jullie zullen geaffronteerd hebben
- zij zullen geaffronteerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò offeso
- tu avrai offeso
- lui/lei/Lei avrà offeso
- noi avremo offeso
- voi/Voi avrete offeso
- loro/Loro avranno offeso
Conditionalis I
- ik zou affronteren
- jij zou affronteren
- hij/zij/het zou affronteren
- wij zouden affronteren
- jullie zouden affronteren
- zij zouden affronteren
Condizionale presente
- io offenderei
- tu offenderesti
- lui/lei/Lei offenderebbe
- noi offenderemmo
- voi/Voi offendereste
- loro/Loro offenderebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geaffronteerd
- jij zou hebben geaffronteerd
- hij/zij/het zou hebben geaffronteerd
- wij zouden hebben geaffronteerd
- jullie zouden hebben geaffronteerd
- zij zouden hebben geaffronteerd
Condizionale passato
- io avrei offeso
- tu avresti offeso
- lui/lei/Lei avrebbe offeso
- noi avremmo offeso
- voi/Voi avreste offeso
- loro/Loro avrebbero offeso
Imperatief
- jij affronteer
- jullie affronteert
Imperativo
- tu offendi
- voi/Voi offendete