Vervoeging van afkeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keer af
- jij keert af
- hij/zij/het keert af
- wij keren af
- jullie keren af
- zij keren af
Präsens Indikativ
- ich wende ab
- du wendest ab
- er/sie/es wendet ab
- wir wenden ab
- ihr wendet ab
- sie wenden ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik keerde af
- jij keerde af
- hij/zij/het keerde af
- wij keerden af
- jullie keerden af
- zij keerden af
Präteritum Indikativ
- ich wendete ab
- du wendetest ab
- er/sie/es wendete ab
- wir wendeten ab
- ihr wendetet ab
- sie wendeten ab
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgekeerd
- jij hebt afgekeerd
- hij/zij/het heeft afgekeerd
- wij hebben afgekeerd
- jullie hebben afgekeerd
- zij hebben afgekeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe abgewendet
- du hast abgewendet
- er/sie/es hat abgewendet
- wir haben abgewendet
- ihr habt abgewendet
- sie haben abgewendet
Voltooid verleden tijd
- ik had afgekeerd
- jij had afgekeerd
- hij/zij/het had afgekeerd
- wij hadden afgekeerd
- jullie hadden afgekeerd
- zij hadden afgekeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgewendet
- du hattest abgewendet
- er/sie/es hatte abgewendet
- wir hatten abgewendet
- ihr hattet abgewendet
- sie hatten abgewendet
Toekomende tijd I
- ik zal afkeren
- jij zult afkeren
- hij/zij/het zal afkeren
- wij zullen afkeren
- jullie zullen afkeren
- zij zullen afkeren
Futur I Indikativ
- ich werde abwenden
- du wirst abwenden
- er/sie/es wird abwenden
- wir werden abwenden
- ihr werdet abwenden
- sie werden abwenden
Toekomende tijd II
- ik zal afgekeerd hebben
- jij zult afgekeerd hebben
- hij/zij/het zal afgekeerd hebben
- wij zullen afgekeerd hebben
- jullie zullen afgekeerd hebben
- zij zullen afgekeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde abgewendet haben
- du wirst abgewendet haben
- er/sie/es wird abgewendet haben
- wir werden abgewendet haben
- ihr werdet abgewendet haben
- sie werden abgewendet haben
Conditionalis I
- ik zou afkeren
- jij zou afkeren
- hij/zij/het zou afkeren
- wij zouden afkeren
- jullie zouden afkeren
- zij zouden afkeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde abwenden
- du würdest abwenden
- er/sie/es würde abwenden
- wir würden abwenden
- ihr würdet abwenden
- sie würden abwenden
Conditionalis II
- ik zou hebben afgekeerd
- jij zou hebben afgekeerd
- hij/zij/het zou hebben afgekeerd
- wij zouden hebben afgekeerd
- jullie zouden hebben afgekeerd
- zij zouden hebben afgekeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgewendet haben
- du würdest abgewendet haben
- er/sie/es würde abgewendet haben
- wir würden abgewendet haben
- ihr würdet abgewendet haben
- sie würden abgewendet haben
Imperatief
- jij keer af
- jullie keert af
Imperativ
- du wende ab
- ihr wendet ab