Vervoeging van aftimmeren

Onbepaalde wijs (infinitief): aftimmeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik timmer af
  • jij timmert af
  • hij/zij/het timmert af
  • wij timmeren af
  • jullie timmeren af
  • zij timmeren af

Present

  • I panel
  • you panel
  • he/she/it panels
  • we panel
  • you panel
  • they panel

Onvoltooid verleden tijd

  • ik timmerde af
  • jij timmerde af
  • hij/zij/het timmerde af
  • wij timmerden af
  • jullie timmerden af
  • zij timmerden af

Simple past

  • I paneled; panelled
  • you paneled; panelled
  • he/she/it paneled; panelled
  • we paneled; panelled
  • you paneled; panelled
  • they paneled; panelled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgetimmerd
  • jij hebt afgetimmerd
  • hij/zij/het heeft afgetimmerd
  • wij hebben afgetimmerd
  • jullie hebben afgetimmerd
  • zij hebben afgetimmerd

Present perfect

  • I have paneled; panelled
  • you have paneled; panelled
  • he/she/it has paneled; panelled
  • we have paneled; panelled
  • you have paneled; panelled
  • they have paneled; panelled

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgetimmerd
  • jij had afgetimmerd
  • hij/zij/het had afgetimmerd
  • wij hadden afgetimmerd
  • jullie hadden afgetimmerd
  • zij hadden afgetimmerd

Past perfect

  • I had paneled; panelled
  • you had paneled; panelled
  • he/she/it had paneled; panelled
  • we had paneled; panelled
  • you had paneled; panelled
  • they had paneled; panelled

Toekomende tijd I

  • ik zal aftimmeren
  • jij zult aftimmeren
  • hij/zij/het zal aftimmeren
  • wij zullen aftimmeren
  • jullie zullen aftimmeren
  • zij zullen aftimmeren

Future

  • I will panel
  • you will panel
  • he/she/it will panel
  • we will panel
  • you will panel
  • they will panel

Toekomende tijd II

  • ik zal afgetimmerd hebben
  • jij zult afgetimmerd hebben
  • hij/zij/het zal afgetimmerd hebben
  • wij zullen afgetimmerd hebben
  • jullie zullen afgetimmerd hebben
  • zij zullen afgetimmerd hebben

Future perfect

  • I will have paneled; panelled
  • you will have paneled; panelled
  • he/she/it will have paneled; panelled
  • we will have paneled; panelled
  • you will have paneled; panelled
  • they will have paneled; panelled

Conditionalis I

  • ik zou aftimmeren
  • jij zou aftimmeren
  • hij/zij/het zou aftimmeren
  • wij zouden aftimmeren
  • jullie zouden aftimmeren
  • zij zouden aftimmeren

Conditional present

  • I would panel
  • you would panel
  • he/she/it would panel
  • we would panel
  • you would panel
  • they would panel

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgetimmerd
  • jij zou hebben afgetimmerd
  • hij/zij/het zou hebben afgetimmerd
  • wij zouden hebben afgetimmerd
  • jullie zouden hebben afgetimmerd
  • zij zouden hebben afgetimmerd

Conditional perfect

  • I would have paneled; panelled
  • you would have paneled; panelled
  • he/she/it would have paneled; panelled
  • we would have paneled; panelled
  • you would have paneled; panelled
  • they would have paneled; panelled

Imperatief

  • jij timmer af
  • jullie timmert af

Imperative

  • you panel
  • you panel

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aftimmeren