Vervoeging van ankeren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik anker
  • jij ankert
  • hij/zij/het ankert
  • wij ankeren
  • jullie ankeren
  • zij ankeren

Indicativo presente

  • yo fondeo
  • fondeas
  • él/ella fondea
  • nosotros fondeamos
  • vosotros fondeáis
  • ellos/ellas fondean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ankerde
  • jij ankerde
  • hij/zij/het ankerde
  • wij ankerden
  • jullie ankerden
  • zij ankerden

Indefinido

  • yo fondeé
  • fondeaste
  • él/ella fondeó
  • nosotros fondeamos
  • vosotros fondeasteis
  • ellos/ellas fondearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geankerd
  • jij hebt geankerd
  • hij/zij/het heeft geankerd
  • wij hebben geankerd
  • jullie hebben geankerd
  • zij hebben geankerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he fondeado
  • has fondeado
  • él/ella ha fondeado
  • nosotros hemos fondeado
  • vosotros habéis fondeado
  • ellos/ellas han fondeado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geankerd
  • jij had geankerd
  • hij/zij/het had geankerd
  • wij hadden geankerd
  • jullie hadden geankerd
  • zij hadden geankerd

Pluscuamperfecto

  • yo había fondeado
  • habías fondeado
  • él/ella había fondeado
  • nosotros habíamos fondeado
  • vosotros habíais fondeado
  • ellos/ellas habían fondeado

Toekomende tijd I

  • ik zal ankeren
  • jij zult ankeren
  • hij/zij/het zal ankeren
  • wij zullen ankeren
  • jullie zullen ankeren
  • zij zullen ankeren

Futuro I

  • yo fondearé
  • fondearás
  • él/ella fondeará
  • nosotros fondearemos
  • vosotros fondearéis
  • ellos/ellas fondearán

Toekomende tijd II

  • ik zal geankerd hebben
  • jij zult geankerd hebben
  • hij/zij/het zal geankerd hebben
  • wij zullen geankerd hebben
  • jullie zullen geankerd hebben
  • zij zullen geankerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré fondeado
  • habrás fondeado
  • él/ella habrá fondeado
  • nosotros habremos fondeado
  • vosotros habréis fondeado
  • ellos/ellas habrán fondeado

Conditionalis I

  • ik zou ankeren
  • jij zou ankeren
  • hij/zij/het zou ankeren
  • wij zouden ankeren
  • jullie zouden ankeren
  • zij zouden ankeren

Condicional

  • yo fondearía
  • fondearías
  • él/ella fondearía
  • nosotros fondearíamos
  • vosotros fondearíais
  • ellos/ellas fondearían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geankerd
  • jij zou hebben geankerd
  • hij/zij/het zou hebben geankerd
  • wij zouden hebben geankerd
  • jullie zouden hebben geankerd
  • zij zouden hebben geankerd

Condicional perfecto

  • yo habría fondeado
  • habrías fondeado
  • él/ella habría fondeado
  • nosotros habríamos fondeado
  • vosotros habríais fondeado
  • ellos/ellas habrían fondeado

Imperatief

  • jij anker
  • jullie ankert

Imperativo presente

  • fondea
  • vosotros fondead

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van ankeren