Vervoeging van answer
Onbepaalde wijs (infinitief): to answer
Engels
Nederlands
Present
- I answer
- you answer
- he/she/it answers
- we answer
- you answer
- they answer
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik respondeer
- jij respondeert
- hij/zij/het respondeert
- wij responderen
- jullie responderen
- zij responderen
Simple past
- I answered
- you answered
- he/she/it answered
- we answered
- you answered
- they answered
Onvoltooid verleden tijd
- ik respondeerde
- jij respondeerde
- hij/zij/het respondeerde
- wij respondeerden
- jullie respondeerden
- zij respondeerden
Present perfect
- I have answered
- you have answered
- he/she/it has answered
- we have answered
- you have answered
- they have answered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerespondeerd
- jij hebt gerespondeerd
- hij/zij/het heeft gerespondeerd
- wij hebben gerespondeerd
- jullie hebben gerespondeerd
- zij hebben gerespondeerd
Past perfect
- I had answered
- you had answered
- he/she/it had answered
- we had answered
- you had answered
- they had answered
Voltooid verleden tijd
- ik had gerespondeerd
- jij had gerespondeerd
- hij/zij/het had gerespondeerd
- wij hadden gerespondeerd
- jullie hadden gerespondeerd
- zij hadden gerespondeerd
Future
- I will answer
- you will answer
- he/she/it will answer
- we will answer
- you will answer
- they will answer
Toekomende tijd I
- ik zal responderen
- jij zult responderen
- hij/zij/het zal responderen
- wij zullen responderen
- jullie zullen responderen
- zij zullen responderen
Future perfect
- I will have answered
- you will have answered
- he/she/it will have answered
- we will have answered
- you will have answered
- they will have answered
Toekomende tijd II
- ik zal gerespondeerd hebben
- jij zult gerespondeerd hebben
- hij/zij/het zal gerespondeerd hebben
- wij zullen gerespondeerd hebben
- jullie zullen gerespondeerd hebben
- zij zullen gerespondeerd hebben
Conditional present
- I would answer
- you would answer
- he/she/it would answer
- we would answer
- you would answer
- they would answer
Conditionalis I
- ik zou responderen
- jij zou responderen
- hij/zij/het zou responderen
- wij zouden responderen
- jullie zouden responderen
- zij zouden responderen
Conditional perfect
- I would have answered
- you would have answered
- he/she/it would have answered
- we would have answered
- you would have answered
- they would have answered
Conditionalis II
- ik zou hebben gerespondeerd
- jij zou hebben gerespondeerd
- hij/zij/het zou hebben gerespondeerd
- wij zouden hebben gerespondeerd
- jullie zouden hebben gerespondeerd
- zij zouden hebben gerespondeerd
Imperative
- you answer
- you answer
Imperatief
- jij respondeer
- jullie respondeert