Vervoeging van argumenteren
Onbepaalde wijs (infinitief): argumenteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik argumenteer
- jij argumenteert
- hij/zij/het argumenteert
- wij argumenteren
- jullie argumenteren
- zij argumenteren
Präsens Indikativ
- ich folg(e)re
- du folgerst
- er/sie/es folgert
- wir folgern
- ihr folgert
- sie folgern
Onvoltooid verleden tijd
- ik argumenteerde
- jij argumenteerde
- hij/zij/het argumenteerde
- wij argumenteerden
- jullie argumenteerden
- zij argumenteerden
Präteritum Indikativ
- ich folgerte
- du folgertest
- er/sie/es folgerte
- wir folgerten
- ihr folgertet
- sie folgerten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geargumenteerd
- jij hebt geargumenteerd
- hij/zij/het heeft geargumenteerd
- wij hebben geargumenteerd
- jullie hebben geargumenteerd
- zij hebben geargumenteerd
Perfekt Indikativ
- ich habe gefolgert
- du hast gefolgert
- er/sie/es hat gefolgert
- wir haben gefolgert
- ihr habt gefolgert
- sie haben gefolgert
Voltooid verleden tijd
- ik had geargumenteerd
- jij had geargumenteerd
- hij/zij/het had geargumenteerd
- wij hadden geargumenteerd
- jullie hadden geargumenteerd
- zij hadden geargumenteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gefolgert
- du hattest gefolgert
- er/sie/es hatte gefolgert
- wir hatten gefolgert
- ihr hattet gefolgert
- sie hatten gefolgert
Toekomende tijd I
- ik zal argumenteren
- jij zult argumenteren
- hij/zij/het zal argumenteren
- wij zullen argumenteren
- jullie zullen argumenteren
- zij zullen argumenteren
Futur I Indikativ
- ich werde folgern
- du wirst folgern
- er/sie/es wird folgern
- wir werden folgern
- ihr werdet folgern
- sie werden folgern
Toekomende tijd II
- ik zal geargumenteerd hebben
- jij zult geargumenteerd hebben
- hij/zij/het zal geargumenteerd hebben
- wij zullen geargumenteerd hebben
- jullie zullen geargumenteerd hebben
- zij zullen geargumenteerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gefolgert haben
- du wirst gefolgert haben
- er/sie/es wird gefolgert haben
- wir werden gefolgert haben
- ihr werdet gefolgert haben
- sie werden gefolgert haben
Conditionalis I
- ik zou argumenteren
- jij zou argumenteren
- hij/zij/het zou argumenteren
- wij zouden argumenteren
- jullie zouden argumenteren
- zij zouden argumenteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde folgern
- du würdest folgern
- er/sie/es würde folgern
- wir würden folgern
- ihr würdet folgern
- sie würden folgern
Conditionalis II
- ik zou hebben geargumenteerd
- jij zou hebben geargumenteerd
- hij/zij/het zou hebben geargumenteerd
- wij zouden hebben geargumenteerd
- jullie zouden hebben geargumenteerd
- zij zouden hebben geargumenteerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gefolgert haben
- du würdest gefolgert haben
- er/sie/es würde gefolgert haben
- wir würden gefolgert haben
- ihr würdet gefolgert haben
- sie würden gefolgert haben
Imperatief
- jij argumenteer
- jullie argumenteert
Imperativ
- du folg(e)re
- ihr folgert