Vervoeging van arrogate
Onbepaalde wijs (infinitief): to arrogate
Engels
Nederlands
Present
- I arrogate
- you arrogate
- he/she/it arrogates
- we arrogate
- you arrogate
- they arrogate
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vindiceer
- jij vindiceert
- hij/zij/het vindiceert
- wij vindiceren
- jullie vindiceren
- zij vindiceren
Simple past
- I arrogated
- you arrogated
- he/she/it arrogated
- we arrogated
- you arrogated
- they arrogated
Onvoltooid verleden tijd
- ik vindiceerde
- jij vindiceerde
- hij/zij/het vindiceerde
- wij vindiceerden
- jullie vindiceerden
- zij vindiceerden
Present perfect
- I have arrogated
- you have arrogated
- he/she/it has arrogated
- we have arrogated
- you have arrogated
- they have arrogated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevindiceerd
- jij hebt gevindiceerd
- hij/zij/het heeft gevindiceerd
- wij hebben gevindiceerd
- jullie hebben gevindiceerd
- zij hebben gevindiceerd
Past perfect
- I had arrogated
- you had arrogated
- he/she/it had arrogated
- we had arrogated
- you had arrogated
- they had arrogated
Voltooid verleden tijd
- ik had gevindiceerd
- jij had gevindiceerd
- hij/zij/het had gevindiceerd
- wij hadden gevindiceerd
- jullie hadden gevindiceerd
- zij hadden gevindiceerd
Future
- I will arrogate
- you will arrogate
- he/she/it will arrogate
- we will arrogate
- you will arrogate
- they will arrogate
Toekomende tijd I
- ik zal vindiceren
- jij zult vindiceren
- hij/zij/het zal vindiceren
- wij zullen vindiceren
- jullie zullen vindiceren
- zij zullen vindiceren
Future perfect
- I will have arrogated
- you will have arrogated
- he/she/it will have arrogated
- we will have arrogated
- you will have arrogated
- they will have arrogated
Toekomende tijd II
- ik zal gevindiceerd hebben
- jij zult gevindiceerd hebben
- hij/zij/het zal gevindiceerd hebben
- wij zullen gevindiceerd hebben
- jullie zullen gevindiceerd hebben
- zij zullen gevindiceerd hebben
Conditional present
- I would arrogate
- you would arrogate
- he/she/it would arrogate
- we would arrogate
- you would arrogate
- they would arrogate
Conditionalis I
- ik zou vindiceren
- jij zou vindiceren
- hij/zij/het zou vindiceren
- wij zouden vindiceren
- jullie zouden vindiceren
- zij zouden vindiceren
Conditional perfect
- I would have arrogated
- you would have arrogated
- he/she/it would have arrogated
- we would have arrogated
- you would have arrogated
- they would have arrogated
Conditionalis II
- ik zou hebben gevindiceerd
- jij zou hebben gevindiceerd
- hij/zij/het zou hebben gevindiceerd
- wij zouden hebben gevindiceerd
- jullie zouden hebben gevindiceerd
- zij zouden hebben gevindiceerd
Imperative
- you arrogate
- you arrogate
Imperatief
- jij vindiceer
- jullie vindiceert