Vervoeging van backbite

Engels

Nederlands

Present

  • I backbite
  • you backbite
  • he/she/it backbites
  • we backbite
  • you backbite
  • they backbite

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spreek kwaad
  • jij spreekt kwaad
  • hij/zij/het spreekt kwaad
  • wij spreken kwaad
  • jullie spreken kwaad
  • zij spreken kwaad

Simple past

  • I backbit
  • you backbit
  • he/she/it backbit
  • we backbit
  • you backbit
  • they backbit

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sprak kwaad
  • jij sprak kwaad
  • hij/zij/het sprak kwaad
  • wij spraken kwaad
  • jullie spraken kwaad
  • zij spraken kwaad

Present perfect

  • I have backbitten
  • you have backbitten
  • he/she/it has backbitten
  • we have backbitten
  • you have backbitten
  • they have backbitten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb kwaadgesproken
  • jij hebt kwaadgesproken
  • hij/zij/het heeft kwaadgesproken
  • wij hebben kwaadgesproken
  • jullie hebben kwaadgesproken
  • zij hebben kwaadgesproken

Past perfect

  • I had backbitten
  • you had backbitten
  • he/she/it had backbitten
  • we had backbitten
  • you had backbitten
  • they had backbitten

Voltooid verleden tijd

  • ik had kwaadgesproken
  • jij had kwaadgesproken
  • hij/zij/het had kwaadgesproken
  • wij hadden kwaadgesproken
  • jullie hadden kwaadgesproken
  • zij hadden kwaadgesproken

Future

  • I will backbite
  • you will backbite
  • he/she/it will backbite
  • we will backbite
  • you will backbite
  • they will backbite

Toekomende tijd I

  • ik zal kwaadspreken
  • jij zult kwaadspreken
  • hij/zij/het zal kwaadspreken
  • wij zullen kwaadspreken
  • jullie zullen kwaadspreken
  • zij zullen kwaadspreken

Future perfect

  • I will have backbitten
  • you will have backbitten
  • he/she/it will have backbitten
  • we will have backbitten
  • you will have backbitten
  • they will have backbitten

Toekomende tijd II

  • ik zal kwaadgesproken hebben
  • jij zult kwaadgesproken hebben
  • hij/zij/het zal kwaadgesproken hebben
  • wij zullen kwaadgesproken hebben
  • jullie zullen kwaadgesproken hebben
  • zij zullen kwaadgesproken hebben

Conditional present

  • I would backbite
  • you would backbite
  • he/she/it would backbite
  • we would backbite
  • you would backbite
  • they would backbite

Conditionalis I

  • ik zou kwaadspreken
  • jij zou kwaadspreken
  • hij/zij/het zou kwaadspreken
  • wij zouden kwaadspreken
  • jullie zouden kwaadspreken
  • zij zouden kwaadspreken

Conditional perfect

  • I would have backbitten
  • you would have backbitten
  • he/she/it would have backbitten
  • we would have backbitten
  • you would have backbitten
  • they would have backbitten

Conditionalis II

  • ik zou hebben kwaadgesproken
  • jij zou hebben kwaadgesproken
  • hij/zij/het zou hebben kwaadgesproken
  • wij zouden hebben kwaadgesproken
  • jullie zouden hebben kwaadgesproken
  • zij zouden hebben kwaadgesproken

Imperative

  • you backbite
  • you backbite

Imperatief

  • jij spreek kwaad
  • jullie spreekt kwaad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van backbite