Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it bags
  • they bag

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het sloddert
  • zij slodderen

Simple past

  • he/she/it bagged
  • they bagged

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het slodderde
  • zij slodderden

Present perfect

  • he/she/it has bagged
  • they have bagged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geslodderd
  • zij hebben geslodderd

Past perfect

  • he/she/it had bagged
  • they had bagged

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geslodderd
  • zij hadden geslodderd

Future

  • he/she/it will bag
  • they will bag

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal slodderen
  • zij zult slodderen

Future perfect

  • he/she/it will have bagged
  • they will have bagged

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geslodderd hebben
  • zij zult geslodderd hebben

Conditional present

  • he/she/it would bag
  • they would bag

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal slodderen
  • zij zullen slodderen

Conditional perfect

  • he/she/it would have bagged
  • they would have bagged

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geslodderd
  • zij zullen hebben geslodderd

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van bag