Vervoeging van beach
Onbepaalde wijs (infinitief): to beach
Engels
Nederlands
Present
- I beach
- you beach
- he/she/it beaches
- we beach
- you beach
- they beach
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik strijk neer
- jij strijkt neer
- hij/zij/het strijkt neer
- wij strijken neer
- jullie strijken neer
- zij strijken neer
Simple past
- I beached
- you beached
- he/she/it beached
- we beached
- you beached
- they beached
Onvoltooid verleden tijd
- ik streek neer
- jij streek neer
- hij/zij/het streek neer
- wij streken neer
- jullie streken neer
- zij streken neer
Present perfect
- I have beached
- you have beached
- he/she/it has beached
- we have beached
- you have beached
- they have beached
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben neergestreken
- jij bent neergestreken
- hij/zij/het is neergestreken
- wij zijn neergestreken
- jullie zijn neergestreken
- zij zijn neergestreken
Past perfect
- I had beached
- you had beached
- he/she/it had beached
- we had beached
- you had beached
- they had beached
Voltooid verleden tijd
- ik was neergestreken
- jij was neergestreken
- hij/zij/het was neergestreken
- wij waren neergestreken
- jullie waren neergestreken
- zij waren neergestreken
Future
- I will beach
- you will beach
- he/she/it will beach
- we will beach
- you will beach
- they will beach
Toekomende tijd I
- ik zal neerstrijken
- jij zult neerstrijken
- hij/zij/het zal neerstrijken
- wij zullen neerstrijken
- jullie zullen neerstrijken
- zij zullen neerstrijken
Future perfect
- I will have beached
- you will have beached
- he/she/it will have beached
- we will have beached
- you will have beached
- they will have beached
Toekomende tijd II
- ik zal neergestreken zijn
- jij zult neergestreken zijn
- hij/zij/het zal neergestreken zijn
- wij zullen neergestreken zijn
- jullie zullen neergestreken zijn
- zij zullen neergestreken zijn
Conditional present
- I would beach
- you would beach
- he/she/it would beach
- we would beach
- you would beach
- they would beach
Conditionalis I
- ik zou neerstrijken
- jij zou neerstrijken
- hij/zij/het zou neerstrijken
- wij zouden neerstrijken
- jullie zouden neerstrijken
- zij zouden neerstrijken
Conditional perfect
- I would have beached
- you would have beached
- he/she/it would have beached
- we would have beached
- you would have beached
- they would have beached
Conditionalis II
- ik zou zijn neergestreken
- jij zou zijn neergestreken
- hij/zij/het zou zijn neergestreken
- wij zouden zijn neergestreken
- jullie zouden zijn neergestreken
- zij zouden zijn neergestreken
Imperative
- you beach
- you beach
Imperatief
- jij strijk neer
- jullie strijkt neer