Vervoeging van beetkrijgen

Onbepaalde wijs (infinitief): beetkrijgen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krijg beet
  • jij krijgt beet
  • hij/zij/het krijgt beet
  • wij krijgen beet
  • jullie krijgen beet
  • zij krijgen beet

Present

  • I grab
  • you grab
  • he/she/it grabs
  • we grab
  • you grab
  • they grab

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kreeg beet
  • jij kreeg beet
  • hij/zij/het kreeg beet
  • wij kregen beet
  • jullie kregen beet
  • zij kregen beet

Simple past

  • I grabbed
  • you grabbed
  • he/she/it grabbed
  • we grabbed
  • you grabbed
  • they grabbed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beetgekregen
  • jij hebt beetgekregen
  • hij/zij/het heeft beetgekregen
  • wij hebben beetgekregen
  • jullie hebben beetgekregen
  • zij hebben beetgekregen

Present perfect

  • I have grabbed
  • you have grabbed
  • he/she/it has grabbed
  • we have grabbed
  • you have grabbed
  • they have grabbed

Voltooid verleden tijd

  • ik had beetgekregen
  • jij had beetgekregen
  • hij/zij/het had beetgekregen
  • wij hadden beetgekregen
  • jullie hadden beetgekregen
  • zij hadden beetgekregen

Past perfect

  • I had grabbed
  • you had grabbed
  • he/she/it had grabbed
  • we had grabbed
  • you had grabbed
  • they had grabbed

Toekomende tijd I

  • ik zal beetkrijgen
  • jij zult beetkrijgen
  • hij/zij/het zal beetkrijgen
  • wij zullen beetkrijgen
  • jullie zullen beetkrijgen
  • zij zullen beetkrijgen

Future

  • I will grab
  • you will grab
  • he/she/it will grab
  • we will grab
  • you will grab
  • they will grab

Toekomende tijd II

  • ik zal beetgekregen hebben
  • jij zult beetgekregen hebben
  • hij/zij/het zal beetgekregen hebben
  • wij zullen beetgekregen hebben
  • jullie zullen beetgekregen hebben
  • zij zullen beetgekregen hebben

Future perfect

  • I will have grabbed
  • you will have grabbed
  • he/she/it will have grabbed
  • we will have grabbed
  • you will have grabbed
  • they will have grabbed

Conditionalis I

  • ik zou beetkrijgen
  • jij zou beetkrijgen
  • hij/zij/het zou beetkrijgen
  • wij zouden beetkrijgen
  • jullie zouden beetkrijgen
  • zij zouden beetkrijgen

Conditional present

  • I would grab
  • you would grab
  • he/she/it would grab
  • we would grab
  • you would grab
  • they would grab

Conditionalis II

  • ik zou hebben beetgekregen
  • jij zou hebben beetgekregen
  • hij/zij/het zou hebben beetgekregen
  • wij zouden hebben beetgekregen
  • jullie zouden hebben beetgekregen
  • zij zouden hebben beetgekregen

Conditional perfect

  • I would have grabbed
  • you would have grabbed
  • he/she/it would have grabbed
  • we would have grabbed
  • you would have grabbed
  • they would have grabbed

Imperatief

  • jij krijg beet
  • jullie krijgt beet

Imperative

  • you grab
  • you grab