Vervoeging van behoeden

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik behoed
  • jij behoedt
  • hij/zij/het behoedt
  • wij behoeden
  • jullie behoeden
  • zij behoeden

Presente

  • io proteggo
  • tu proteggi
  • lui/lei/Lei protegge
  • noi proteggiamo
  • voi/Voi proteggete
  • loro/Loro proteggono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik behoedde
  • jij behoedde
  • hij/zij/het behoedde
  • wij behoedden
  • jullie behoedden
  • zij behoedden

Imperfetto

  • io proteggevo
  • tu proteggevi
  • lui/lei/Lei proteggeva
  • noi proteggevamo
  • voi/Voi proteggevate
  • loro/Loro proteggevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb behoed
  • jij hebt behoed
  • hij/zij/het heeft behoed
  • wij hebben behoed
  • jullie hebben behoed
  • zij hebben behoed

Passato prossimo

  • io ho protetto
  • tu hai protetto
  • lui/lei/Lei ha protetto
  • noi abbiamo protetto
  • voi/Voi avete protetto
  • loro/Loro hanno protetto

Voltooid verleden tijd

  • ik had behoed
  • jij had behoed
  • hij/zij/het had behoed
  • wij hadden behoed
  • jullie hadden behoed
  • zij hadden behoed

Trapassato prossimo

  • io avevo protetto
  • tu avevi protetto
  • lui/lei/Lei aveva protetto
  • noi avevamo protetto
  • voi/Voi avevate protetto
  • loro/Loro avevano protetto

Toekomende tijd I

  • ik zal behoeden
  • jij zult behoeden
  • hij/zij/het zal behoeden
  • wij zullen behoeden
  • jullie zullen behoeden
  • zij zullen behoeden

Futuro semplice

  • io proteggerò
  • tu proteggerai
  • lui/lei/Lei proteggerà
  • noi proteggeremo
  • voi/Voi proteggerete
  • loro/Loro proteggeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal behoed hebben
  • jij zult behoed hebben
  • hij/zij/het zal behoed hebben
  • wij zullen behoed hebben
  • jullie zullen behoed hebben
  • zij zullen behoed hebben

Futuro anteriore

  • io avrò protetto
  • tu avrai protetto
  • lui/lei/Lei avrà protetto
  • noi avremo protetto
  • voi/Voi avrete protetto
  • loro/Loro avranno protetto

Conditionalis I

  • ik zou behoeden
  • jij zou behoeden
  • hij/zij/het zou behoeden
  • wij zouden behoeden
  • jullie zouden behoeden
  • zij zouden behoeden

Condizionale presente

  • io proteggerei
  • tu proteggeresti
  • lui/lei/Lei proteggerebbe
  • noi proteggeremmo
  • voi/Voi proteggereste
  • loro/Loro proteggerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben behoed
  • jij zou hebben behoed
  • hij/zij/het zou hebben behoed
  • wij zouden hebben behoed
  • jullie zouden hebben behoed
  • zij zouden hebben behoed

Condizionale passato

  • io avrei protetto
  • tu avresti protetto
  • lui/lei/Lei avrebbe protetto
  • noi avremmo protetto
  • voi/Voi avreste protetto
  • loro/Loro avrebbero protetto

Imperatief

  • jij behoed
  • jullie behoedt

Imperativo

  • tu proteggi
  • voi/Voi proteggete