Vervoeging van beieren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het beiert
- zij beieren
Präsens Indikativ
- er/sie/es klingt
- sie klingen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het beierde
- zij beierden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es klang
- sie klangen
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gebeierd
- zij hebben gebeierd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat geklungen
- sie haben geklungen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gebeierd
- zij hadden gebeierd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte geklungen
- sie hatten geklungen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal beieren
- zij zullen beieren
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird klingen
- sie werden klingen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gebeierd hebben
- zij zullen gebeierd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird geklungen haben
- sie werden geklungen haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou beieren
- zij zouden beieren
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde klingen
- sie würden klingen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gebeierd
- zij zouden hebben gebeierd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde geklungen haben
- sie würden geklungen haben