Vervoeging van bepalen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bepaal
- jij bepaalt
- hij/zij/het bepaalt
- wij bepalen
- jullie bepalen
- zij bepalen
Present
- I restrict
- you restrict
- he/she/it restricts
- we restrict
- you restrict
- they restrict
Onvoltooid verleden tijd
- ik bepaalde
- jij bepaalde
- hij/zij/het bepaalde
- wij bepaalden
- jullie bepaalden
- zij bepaalden
Simple past
- I restricted
- you restricted
- he/she/it restricted
- we restricted
- you restricted
- they restricted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bepaald
- jij hebt bepaald
- hij/zij/het heeft bepaald
- wij hebben bepaald
- jullie hebben bepaald
- zij hebben bepaald
Present perfect
- I have restricted
- you have restricted
- he/she/it has restricted
- we have restricted
- you have restricted
- they have restricted
Voltooid verleden tijd
- ik had bepaald
- jij had bepaald
- hij/zij/het had bepaald
- wij hadden bepaald
- jullie hadden bepaald
- zij hadden bepaald
Past perfect
- I had restricted
- you had restricted
- he/she/it had restricted
- we had restricted
- you had restricted
- they had restricted
Toekomende tijd I
- ik zal bepalen
- jij zult bepalen
- hij/zij/het zal bepalen
- wij zullen bepalen
- jullie zullen bepalen
- zij zullen bepalen
Future
- I will restrict
- you will restrict
- he/she/it will restrict
- we will restrict
- you will restrict
- they will restrict
Toekomende tijd II
- ik zal bepaald hebben
- jij zult bepaald hebben
- hij/zij/het zal bepaald hebben
- wij zullen bepaald hebben
- jullie zullen bepaald hebben
- zij zullen bepaald hebben
Future perfect
- I will have restricted
- you will have restricted
- he/she/it will have restricted
- we will have restricted
- you will have restricted
- they will have restricted
Conditionalis I
- ik zou bepalen
- jij zou bepalen
- hij/zij/het zou bepalen
- wij zouden bepalen
- jullie zouden bepalen
- zij zouden bepalen
Conditional present
- I would restrict
- you would restrict
- he/she/it would restrict
- we would restrict
- you would restrict
- they would restrict
Conditionalis II
- ik zou hebben bepaald
- jij zou hebben bepaald
- hij/zij/het zou hebben bepaald
- wij zouden hebben bepaald
- jullie zouden hebben bepaald
- zij zouden hebben bepaald
Conditional perfect
- I would have restricted
- you would have restricted
- he/she/it would have restricted
- we would have restricted
- you would have restricted
- they would have restricted
Imperatief
- jij bepaal
- jullie bepaalt
Imperative
- you restrict
- you restrict