Vervoeging van bersten

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik berst
  • jij berst
  • hij/zij/het berst
  • wij bersten
  • jullie bersten
  • zij bersten

Indicativo presente

  • yo reviento
  • revientas
  • él/ella revienta
  • nosotros reventamos
  • vosotros reventáis
  • ellos/ellas revientan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik borst
  • jij borst
  • hij/zij/het borst
  • wij borsten
  • jullie borsten
  • zij borsten

Indefinido

  • yo reventé
  • reventaste
  • él/ella reventó
  • nosotros reventamos
  • vosotros reventasteis
  • ellos/ellas reventaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben geborsten
  • jij bent geborsten
  • hij/zij/het is geborsten
  • wij zijn geborsten
  • jullie zijn geborsten
  • zij zijn geborsten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reventado
  • has reventado
  • él/ella ha reventado
  • nosotros hemos reventado
  • vosotros habéis reventado
  • ellos/ellas han reventado

Voltooid verleden tijd

  • ik was geborsten
  • jij was geborsten
  • hij/zij/het was geborsten
  • wij waren geborsten
  • jullie waren geborsten
  • zij waren geborsten

Pluscuamperfecto

  • yo había reventado
  • habías reventado
  • él/ella había reventado
  • nosotros habíamos reventado
  • vosotros habíais reventado
  • ellos/ellas habían reventado

Toekomende tijd I

  • ik zal bersten
  • jij zult bersten
  • hij/zij/het zal bersten
  • wij zullen bersten
  • jullie zullen bersten
  • zij zullen bersten

Futuro I

  • yo reventaré
  • reventarás
  • él/ella reventará
  • nosotros reventaremos
  • vosotros reventaréis
  • ellos/ellas reventarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geborsten zijn
  • jij zult geborsten zijn
  • hij/zij/het zal geborsten zijn
  • wij zullen geborsten zijn
  • jullie zullen geborsten zijn
  • zij zullen geborsten zijn

Futuro perfecto

  • yo habré reventado
  • habrás reventado
  • él/ella habrá reventado
  • nosotros habremos reventado
  • vosotros habréis reventado
  • ellos/ellas habrán reventado

Conditionalis I

  • ik zou bersten
  • jij zou bersten
  • hij/zij/het zou bersten
  • wij zouden bersten
  • jullie zouden bersten
  • zij zouden bersten

Condicional

  • yo reventaría
  • reventarías
  • él/ella reventaría
  • nosotros reventaríamos
  • vosotros reventaríais
  • ellos/ellas reventarían

Conditionalis II

  • ik zou zijn geborsten
  • jij zou zijn geborsten
  • hij/zij/het zou zijn geborsten
  • wij zouden zijn geborsten
  • jullie zouden zijn geborsten
  • zij zouden zijn geborsten

Condicional perfecto

  • yo habría reventado
  • habrías reventado
  • él/ella habría reventado
  • nosotros habríamos reventado
  • vosotros habríais reventado
  • ellos/ellas habrían reventado

Imperatief

  • jij berst
  • jullie berst

Imperativo presente

  • revienta
  • vosotros reventad