Vervoeging van bestaan
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik besta
- jij bestaat
- hij/zij/het bestaat
- wij bestaan
- jullie bestaan
- zij bestaan
Présent
- j'ose
- tu oses
- il/elle ose
- nous osons
- vous osez
- ils/elles osent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bestond
- jij bestond
- hij/zij/het bestond
- wij bestonden
- jullie bestonden
- zij bestonden
Indicatif imparfait
- j'osais
- tu osais
- il/elle osait
- nous osions
- vous osiez
- ils/elles osaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bestaan
- jij hebt bestaan
- hij/zij/het heeft bestaan
- wij hebben bestaan
- jullie hebben bestaan
- zij hebben bestaan
Indicatif passé composé
- j'ai osé
- tu as osé
- il/elle a osé
- nous avons osé
- vous avez osé
- ils/elles ont osé
Voltooid verleden tijd
- ik had bestaan
- jij had bestaan
- hij/zij/het had bestaan
- wij hadden bestaan
- jullie hadden bestaan
- zij hadden bestaan
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais osé
- tu avais osé
- il/elle avait osé
- nous avions osé
- vous aviez osé
- ils/elles avaient osé
Toekomende tijd I
- ik zal bestaan
- jij zult bestaan
- hij/zij/het zal bestaan
- wij zullen bestaan
- jullie zullen bestaan
- zij zullen bestaan
Indicatif futur
- j'oserai
- tu oseras
- il/elle osera
- nous oserons
- vous oserez
- ils/elles oseront
Toekomende tijd II
- ik zal bestaan hebben
- jij zult bestaan hebben
- hij/zij/het zal bestaan hebben
- wij zullen bestaan hebben
- jullie zullen bestaan hebben
- zij zullen bestaan hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai osé
- tu auras osé
- il/elle aura osé
- nous aurons osé
- vous aurez osé
- ils/elles auront osé
Conditionalis I
- ik zou bestaan
- jij zou bestaan
- hij/zij/het zou bestaan
- wij zouden bestaan
- jullie zouden bestaan
- zij zouden bestaan
Conditionnel présent
- j'oserais
- tu oserais
- il/elle oserait
- nous oserions
- vous oseriez
- ils/elles oseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben bestaan
- jij zou hebben bestaan
- hij/zij/het zou hebben bestaan
- wij zouden hebben bestaan
- jullie zouden hebben bestaan
- zij zouden hebben bestaan
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais osé
- tu aurais osé
- il/elle aurait osé
- nous aurions osé
- vous auriez osé
- ils/elles auraient osé
Imperatief
- jij besta
- jullie bestaat
Impératif
- tu ose
- vous osez