Vervoeging van beteugelen

Onbepaalde wijs (infinitief): beteugelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beteugel
  • jij beteugelt
  • hij/zij/het beteugelt
  • wij beteugelen
  • jullie beteugelen
  • zij beteugelen

Indicativo presente

  • yo reprimo
  • reprimes
  • él/ella reprime
  • nosotros reprimimos
  • vosotros reprimís
  • ellos/ellas reprimen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beteugelde
  • jij beteugelde
  • hij/zij/het beteugelde
  • wij beteugelden
  • jullie beteugelden
  • zij beteugelden

Indefinido

  • yo reprimí
  • reprimiste
  • él/ella reprimió
  • nosotros reprimimos
  • vosotros reprimisteis
  • ellos/ellas reprimieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beteugeld
  • jij hebt beteugeld
  • hij/zij/het heeft beteugeld
  • wij hebben beteugeld
  • jullie hebben beteugeld
  • zij hebben beteugeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reprimido
  • has reprimido
  • él/ella ha reprimido
  • nosotros hemos reprimido
  • vosotros habéis reprimido
  • ellos/ellas han reprimido

Voltooid verleden tijd

  • ik had beteugeld
  • jij had beteugeld
  • hij/zij/het had beteugeld
  • wij hadden beteugeld
  • jullie hadden beteugeld
  • zij hadden beteugeld

Pluscuamperfecto

  • yo había reprimido
  • habías reprimido
  • él/ella había reprimido
  • nosotros habíamos reprimido
  • vosotros habíais reprimido
  • ellos/ellas habían reprimido

Toekomende tijd I

  • ik zal beteugelen
  • jij zult beteugelen
  • hij/zij/het zal beteugelen
  • wij zullen beteugelen
  • jullie zullen beteugelen
  • zij zullen beteugelen

Futuro I

  • yo reprimiré
  • reprimirás
  • él/ella reprimirá
  • nosotros reprimiremos
  • vosotros reprimiréis
  • ellos/ellas reprimirán

Toekomende tijd II

  • ik zal beteugeld hebben
  • jij zult beteugeld hebben
  • hij/zij/het zal beteugeld hebben
  • wij zullen beteugeld hebben
  • jullie zullen beteugeld hebben
  • zij zullen beteugeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré reprimido
  • habrás reprimido
  • él/ella habrá reprimido
  • nosotros habremos reprimido
  • vosotros habréis reprimido
  • ellos/ellas habrán reprimido

Conditionalis I

  • ik zou beteugelen
  • jij zou beteugelen
  • hij/zij/het zou beteugelen
  • wij zouden beteugelen
  • jullie zouden beteugelen
  • zij zouden beteugelen

Condicional

  • yo reprimiría
  • reprimirías
  • él/ella reprimiría
  • nosotros reprimiríamos
  • vosotros reprimiríais
  • ellos/ellas reprimirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben beteugeld
  • jij zou hebben beteugeld
  • hij/zij/het zou hebben beteugeld
  • wij zouden hebben beteugeld
  • jullie zouden hebben beteugeld
  • zij zouden hebben beteugeld

Condicional perfecto

  • yo habría reprimido
  • habrías reprimido
  • él/ella habría reprimido
  • nosotros habríamos reprimido
  • vosotros habríais reprimido
  • ellos/ellas habrían reprimido

Imperatief

  • jij beteugel
  • jullie beteugelt

Imperativo presente

  • reprime
  • vosotros reprimid