Vervoeging van betichten
Onbepaalde wijs (infinitief): betichten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beticht
- jij beticht
- hij/zij/het beticht
- wij betichten
- jullie betichten
- zij betichten
Indicativo presente
- yo acrimino
- tú acriminas
- él/ella acrimina
- nosotros acriminamos
- vosotros acrimináis
- ellos/ellas acriminan
Onvoltooid verleden tijd
- ik betichtte
- jij betichtte
- hij/zij/het betichtte
- wij betichtten
- jullie betichtten
- zij betichtten
Indefinido
- yo acriminé
- tú acriminaste
- él/ella acriminó
- nosotros acriminamos
- vosotros acriminasteis
- ellos/ellas acriminaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beticht
- jij hebt beticht
- hij/zij/het heeft beticht
- wij hebben beticht
- jullie hebben beticht
- zij hebben beticht
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acriminado
- tú has acriminado
- él/ella ha acriminado
- nosotros hemos acriminado
- vosotros habéis acriminado
- ellos/ellas han acriminado
Voltooid verleden tijd
- ik had beticht
- jij had beticht
- hij/zij/het had beticht
- wij hadden beticht
- jullie hadden beticht
- zij hadden beticht
Pluscuamperfecto
- yo había acriminado
- tú habías acriminado
- él/ella había acriminado
- nosotros habíamos acriminado
- vosotros habíais acriminado
- ellos/ellas habían acriminado
Toekomende tijd I
- ik zal betichten
- jij zult betichten
- hij/zij/het zal betichten
- wij zullen betichten
- jullie zullen betichten
- zij zullen betichten
Futuro I
- yo acriminaré
- tú acriminarás
- él/ella acriminará
- nosotros acriminaremos
- vosotros acriminaréis
- ellos/ellas acriminarán
Toekomende tijd II
- ik zal beticht hebben
- jij zult beticht hebben
- hij/zij/het zal beticht hebben
- wij zullen beticht hebben
- jullie zullen beticht hebben
- zij zullen beticht hebben
Futuro perfecto
- yo habré acriminado
- tú habrás acriminado
- él/ella habrá acriminado
- nosotros habremos acriminado
- vosotros habréis acriminado
- ellos/ellas habrán acriminado
Conditionalis I
- ik zou betichten
- jij zou betichten
- hij/zij/het zou betichten
- wij zouden betichten
- jullie zouden betichten
- zij zouden betichten
Condicional
- yo acriminaría
- tú acriminarías
- él/ella acriminaría
- nosotros acriminaríamos
- vosotros acriminaríais
- ellos/ellas acriminarían
Conditionalis II
- ik zou hebben beticht
- jij zou hebben beticht
- hij/zij/het zou hebben beticht
- wij zouden hebben beticht
- jullie zouden hebben beticht
- zij zouden hebben beticht
Condicional perfecto
- yo habría acriminado
- tú habrías acriminado
- él/ella habría acriminado
- nosotros habríamos acriminado
- vosotros habríais acriminado
- ellos/ellas habrían acriminado
Imperatief
- jij beticht
- jullie beticht
Imperativo presente
- tú acrimina
- vosotros acriminad